Tijdens het onderzoek zijn 7 werkputten aangelegd met een totale oppervlakte van ca. 8.542 m2.
Het vlak werd aangelegd in de top van de C-horizont. De werkputten kregen een noordoosten zuidwesten oriƫntatie. Het vooropgestelde puttenplan werd tijdens de opgraving gerespecteerd en hier werd niet van afgeweken.
Enkel in werkput 5 werd werd in samenspraak een kleine uitbreiding toegevoegd om een waterkuil bloot te leggen en op te graven.
Het archeologische vlak is onder begeleiding van de veldwerkleider machinaal aangelegd door een kraan op rupsbanden met een gladde bak met een breedte van 2 m.
Het vlak en het stort zijn intensief onderzocht met een metaaldetector.
Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 5 bij 5 m verzameld. Bijzondere vlakvondsten zijn als puntvondst ingemeten.
Waar nodig is het vlak manueel opgeschaafd om de leesbaarheid te bevorderen. De sporen zijn meteen ingekrast en voorzien van een spoornummer. Vervolgens zijn het vlak en de sporen digitaal ingemeten en uitvoerig beschreven met behulp van een robotic Total Station (rTS). Daarnaast zijn op regelmatige afstanden vlak- en maaiveldhoogtes ingemeten.
De aangetroffen grondsporen zijn met de hand gecoupeerd. Slechts een cluster van greppels en de aanwezige waterputten zijn machinaal gecoupeerd, in dunne lagen onder begeleiding van de veldwerkleider. Alle antropogene sporen zijn gefotografeerd, ingetekend (schaal 1:20) en beschreven. Het restant van de gecoupeerde sporen is vervolgens al schavend afgewerkt. Waar mogelijk zijn sporen bemonsterd voor natuurwetenschappelijk onderzoek.
Voor het fysisch geografisch onderzoek zijn in de werkputten op relevante plaatsen profielkolommen gedocumenteerd. De kolommen zijn handmatig opgeschaafd en vervolgens ingekrast. De lithologische lagen zijn gedocumenteerd, alsook de archeologisch relevante lagen zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en sporen. Deze zijn beschreven op textuur, kleur en bodemkundige verschijningen en gecontroleerd door een aardkundige.