De bovengrond van de opgravingsvlakken werd verder verwijderd tot op het archeologisch leesbare niveau, bepaald door de leidinggevende archeoloog. Het onderzoeksterrein werd opgedeeld in vier werkputten.
Alle werkputten, sporen en een aantal representatieve profielen werden fotografisch vastgelegd. Vervolgens werden alle vlakken, profielen, sporen en aanlegvondsten topografisch ingemeten en werden de sporen en profielen beschreven, waarna de sporen werden gecoupeerd, ingetekend en gefotografeerd.
Door middel van een vlakgraving werd een oppervlakte opengelegd van 2.336 m². Dit is 92,7 % van de te onderzoeken zone. Langs de noordoost- en zuidwestrand van het onderzoeksgebied werd een strook van 1,5 m breed niet onderzocht om de stabiliteit van de aangrenzende tuinafsluitingen niet in het gedrang te brengen. Dit resulteerde in het verlies van zo’n 185 m² aan oppervlakte.