Het terrein werd geëvalueerd door middel van 9 proefsleuven met een NW-ZO oriëntatie en 1 sleuf met een ZW-NO oriëntatie. Om de aangetroffen sporen beter te begrijpen werden 2 sleufuitbreidingen en 1 kijkvenster aangelegd. In totaal bedraagt dit 1586m2 aan sleuven en 123m2 kijkvenster. Zodanig werd 12,8% van het projectgebied archeologisch onderzocht.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden 7 stalen (10L) ingezameld voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek.
De drie stalen zijn met leidingwater in het laboratorium van BIAX gezeefd over een serie zeven met maaswijdten van 4, 2, 1, 0,5 en 0,25 mm. Hierna zijn de zeefresiduen gedroogd en in afsluitbare potten bewaard.
Voor het daterend onderzoek is houtskool geselecteerd uit alle stalen met behulp van een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 500 maal. Voor dit onderzoek is expliciet gezocht naar houtsoorten of delen van bomen die een beperkte leeftijd kunnen hebben bereikt in de tijd van gebruik door de mens.
VNR 4 werd weerhouden voor macrorestenonderzoek. In eerste instantie werd een waarderend onderzoek uitgevoerd om de geschiktheid voor vervolgonderzoek (analyse) te bepalen. De zeefresiduen zijn steekproefsgewijs onderzocht met behulp van een opvallend-lichtmicroscoop met een vergroting van maximaal 50 maal.
VNR 1 & VNR 6 werden weerhouden voor anthracologisch onderzoek. Van elk staal zijn honderd houtskoolfragmenten gedetermineerd. Onderzoek naar de fragmentatie van houtskool heeft aangetoond dat de >4 mm-fractie de meest representatieve weerspiegeling geeft van de oorspronkelijke diversiteit en onderlinge verhoudingen van gebruikte houtsoorten. Daarom is in dit onderzoek de voorkeur uitgegaan naar fragmenten van 4 mm of groter. De onderzochte fragmenten zijn willekeurig geselecteerd. Na afloop van de analyse is de overgebleven houtskool in de >4 mm- en de >2mm-fracties ook gescand op visueel afwijkende stukken houtskool die van nog niet gevonden taxa en/of boomdelen afkomstig zouden kunnen zijn. Bij het onderzoek zijn de houtskoolfragmenten bekeken met behulp van een opvallendlichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x50. De analyse vond plaats aan de hand van de anatomische kenmerken in breuken gemaakt op drie vlakken op de centrale as: transversaal, radiaal en tangentiaal. Bij de soortbepaling is gebruik gemaakt van verscheidene determinatiesleutels. Waar mogelijk zijn fragmenten beschreven tot op boomdeel (stam, tak, wortel, etc.). Omdat dit niet altijd mogelijk is vanwege ontbrekende kenmerken, is de kromming van de jaarringen voor elk fragment ook gedocumenteerd volgens criteria van Marguerie & Hunot. Tot slot zijn ook verschijnselen gedocumenteerd die te verbinden zijn aan formatie- en preservatieprocessen, zoals:
aantasting van het hout vóór verkoling (zoals de aanwezigheid van schimmels, vraat en andere degradatie-verschijnselen)
- omstandigheden tijdens de verkoling (kleur van de houtskool, scheuren, vitrificatie),
- post-depositionele processen (aanslag, afronding, uitloding, uiteenvallen van de houtskool).
Auteurs: Polfliet, Bruno
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Ruben Willaert nv
Bron: POLFLIET B. 2023: Oostrozebekestraat (Meulebeke, West-Vlaanderen). Eindverslag, Sint-Michiels-Brugge.
Type: nota (archeologieportaal)
Datum: