Het stadsbestuur van Nieuwpoort plande al enkele jaren aanpassingswerken rondom de Onze-Lieve- Vrouwekerk, in het centrum van Nieuwpoort. De geplande werken omvatten de aanleg van nieuwe rioleringen voor de afvoer en opslag van regenwater van de kerk. Daarvoor zouden rond de kerk nieuwe leidingen gegraven worden. Ter hoogte van het portaal aan de westkant zou een ondergronds bufferbekken worden voorzien, bestaande uit twee citernes, als blusreserve. Deze werken zouden volledig plaats vinden op het openbaar domein en waren vrijgesteld van een omgevingsvergunning, waardoor er geen archeologienota moest worden opgemaakt. Bovendien is enkel de Onze-Lieve-Vrouw-parochiekerk beschermd als monument, maar niet het volledige perceel waarop de kerk en het omringende kerkhof staat. De aangevraagde werken zouden niet aan het monument zelf raken, waardoor er geen enkele juridische grond was tot verplicht archeologisch advies of onderzoek naar aanleiding van de geplande bodemingrepen.
In de opmaakfase van het dossier nam de verantwoordelijke architect contact op met de voor deze regio bevoegde erfgoedconsulent voor bouwkundig erfgoed van het agentschap Onroerend Erfgoed, met de vraag of er rekening moest gehouden worden met enige bescherming. De verantwoordelijke collega verwittigde zijn collega-erfgoedconsulent voor archeologie en wees de architect op de vondstmeldingsplicht. Oude foto’s maakten immers duidelijk dat de geplande werken zouden plaatsvinden op het voormalige kerkhof, dat zeker nog tijdens de Eerste Wereldoorlog in gebruik was, en mogelijk langer. Gezien de lange geschiedenis van deze parochiekerk – met een oorsprong in de 12de eeuw – mocht een omvangrijk bodemarchief verwacht worden, opgebouwd door een lange opeenvolging van menselijke begravingen .
In de nazomer van 2019 meldde het stadsbestuur dat de werken zouden starten en werd het agentschap Onroerend Erfgoed uitgenodigd voor een overleg. Gezien de locatie ter hoogte van een vermoedelijk minstens laatmiddeleeuwse tot begin 20ste-eeuwse begraafplaats, en omdat de werken
alle mogelijk aanwezige archeologische resten definitief zouden vernietigen, was een opgraving vanuit wetenschappelijke vraagstelling (anticiperend op een te verwachten toevalsvondst) voor het agentschap Onroerend Erfgoed de enige mogelijke te volgen piste. Hierdoor werd vermeden dat de
werken op een ongelukkig moment stil gelegd moesten worden en dat er ondertussen al heel wat waardevol erfgoed vernietigd zou zijn. Het agentschap kwam daarvoor tot een overeenkomst met de bouwheer, het Nieuwpoortse stadsbestuur, en de zakelijkrechthouder, de Kerkfabriek O.L.V.-Kerk.
Het archeologisch onderzoek aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Nieuwpoort is een ‘archeologisch onderzoek met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen’ (cf. het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, Hoofdstuk 5. Archeologie – Afdeling 5). Hiertoe werd overgegaan aangezien de geplande bodemingrepen het te verwachten omvangrijke bodemarchief volledig zouden vernietigen. Bij aanvang van de werken zou al meteen gevolg moeten gegeven worden aan de meldingsplicht; het kerkhof was aan deze zijde van de kerk immers tot minstens tijdens de Eerste Wereldoorlog in gebruik. De termijn voorzien voor het onderzoek van toevalsvondsten zou echter veel te ontoereikend zijn om dergelijk onderzoek uit te voeren. Bovendien zou dit nefast zijn voor de planning van de werken. In samenspraak met de bouwheer, de stad Nieuwpoort, en de zakelijkrechthouder, de Kerkfabriek O.L.V.-kerk, werd daarom afgesproken het agentschap Onroerend Erfgoed de mogelijkheid te geven een archeologisch onderzoek met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren. Op die manier werd de werkput voor de bouwheer vrijgemaakt van archeologische sporen en resten en zouden de geplande werken niet gehinderd worden door de meldingsplicht voor
toevalsvondsten.
Binnen het kader van de raamovereenkomst voor de uitbesteding van het onderzoek van toevalsvondsten en opgravingen vanuit wetenschappelijke vraagstelling werd het archeologisch terreinonderzoek uitgevoerd door het studiebureau BAAC Vlaanderen, onder de eindverantwoordelijkheid van het agentschap Onroerend Erfgoed.
Op 2 oktober 2019 werd de opgraving opgestart en op 19 maart 2020 kon het terreinonderzoek grotendeels afgerond worden.
De opgraving werd opgesplitst in twee fasen. In een eerste fase werd in het midden van de werkput de grond niet afgegraven. De opgraving vond plaats rondom dit middelste deel, om de af te graven bodem bereikbaar te houden voor de kraan. In een tweede fase werd dit middelste deel verder opgegraven. Tijdens fase 1, uitgevoerd van 2 oktober 2019 tot 19 december 2019, werden alle aangetroffen sporen en skeletten geregistreerd per artificieel vlak. Na fase 1 werden de meetgegevens van alle aangetroffen skeletten op basis van de TAW ingedeeld in nieuwe vlakken. Bijgevolg zijn deze per 10 cm +TAW ingedeeld in ‘skeletlagen’. Deze nieuwe term werd in plaats van ‘vlakken’ gebruikt om geen verwarring
te zaaien met de tot dan toe gehanteerde ‘vlakken’.
Voor fase 2, uitgevoerd van 6 januari 2020 tot 19 maart 2020, werd beslist om alle begravingen meteen te registreren volgens de hierboven vermelde skeletlagen, eveneens op basis van hun hoogteligging (TAW). Op die manier werden alle funeraire sporen meteen aan de hand van de hoogte, ingemeten met de RTS, aan de juiste skeletlaag toegewezen. De graven van fase 2 kregen bijgevolg geen vlaknummer toegewezen, enkel een skeletlaagnummer.
Registratie van de graven gebeurde aan de hand van een aantal parameters. Indien drie of meer beenderen in anatomisch verband aangetroffen werden, kreeg het ensemble een grafnummer. Werden er bij de drie beenderen een schedel en/of een bekken (eveneens in correcte anatomische
positie) aangetroffen, dan kreeg dit botensemble eveneens een individunummer. De reden voor dit onderscheid was om bij verdere analyse in één oogopslag duidelijk te maken welke graven interessant waren voor verder onderzoek (omdat schedel en/of bekken aanwezig was). Graven werden telkens toegewezen tot een skeletlaag aan de hand van de hierboven beschreven methode. Uitzonderingen werden enkel gemaakt bij verstoorde kindergraven. Hier werd het botmateriaal niet in anatomisch verband aangetroffen, maar door de concentratie van botmateriaal van dezelfde leeftijd werden deze sporen wel beschreven als één graf. In het algemeen werden er vaak wel schedel- of bekkenfragmenten op de graflocaties aangetroffen, maar kon geen individunummer worden toegewezen.
Graven met een duidelijke kuil- of kistaflijning kregen één of meerdere, afhankelijk van het aantal zichtbare sporen, spoornummers toegewezen. Een grafnummer kan dus gekoppeld worden aan een spoornummer en een individunummer, maar een begraving kon ook enkel een individunummer of
enkel een spoornummer hebben.
Eenmaal het graf blootgelegd was en de administratieve data (grafnummer, eventueel individu- en spoornummer) toebedeeld waren, werd de registratie uitgevoerd. Dit gebeurde door vier meetnagels in ruitvorm rondom het graf te plaatsen, die dan zo loodrecht mogelijk gefotografeerd en vervolgens ingemeten werden. Ook de hoogtes van het bekken en de schedel werden ingemeten. Verder werden er detailfoto’s van de schedel, de handen en de voeten genomen en werd het geheel geregistreerd volgens de in situ skeletformulieren van het agentschap Onroerend Erfgoed.
Bij de registratie van de grafkelder werden er in plaats van meetnagels targets rondom de graftombe geplaatst, die dan nauwkeurig werden ingemeten met de RTS. Van deze targets en de graftombe werden dan verschillende foto’s gemaakt, vanuit verschillende kanten en hoeken. Deze foto’s werden vervolgens samen met de meetgegevens omgezet tot een 3D-model in Agisoft Metashape. Aan de hand van het 3D-model kon vervolgens een orthofoto gemaakt worden, die dan gedigitaliseerd werd.
Knekelputten werden blootgelegd aan de oppervlakte en vervolgens eveneens geregistreerd met vier meetnagels. Alle aangetroffen sporen kregen een spoornummer, werden beschreven en digitaal ingemeten met een RTS. Natuurlijke en recente verstoringen werden ook ingemeten, maar kregen geen spoornummer. Ook puntvondsten werden ingemeten. Alle meetresultaten werden in een GISomgeving verwerkt.
Op 24 april 2020 – na een tussenperiode te wijten aan de coronamaatregelen – keerde het archeologisch team nog één dag terug om de werkputprofielen aan een laatste detailonderzoek te onderwerpen en tegelijkertijd een bodemkundig referentieprofiel te beschrijven. Dit was ook de aanleiding om op 4 en 12 mei de kwartaire sedimenten onder de kerkhofbodem aardkundig in detail te bekijken. Dit gebeurde samen met kwartairgeologe Cecile Baeteman (KBIN & VUB).
Op 10 juni 2020 werd ook het plaatsen van de citernes archeologisch begeleid. Tijdens deze werken is door de steile wanden een stuk van de putwand ingestort. Ook is de westelijke muur van de graftombe ingezakt. Omwille van veiligheidsoverwegingen was het onmogelijk om in te grijpen of nog registratiewerk te doen. De muur van de graftombe was langs de buitenzijde reeds volledig geregistreerd. Een stuk van de beschildering
aan de binnenkant van deze muur is echter wel verloren gegaan. De rest van de graftombe is wel bewaard en veilig terug afgedekt met zand. Er zijn drie bakstenen van de graftombe gerecupereerd, waarop nog resten van de kalklaag en beschildering aanwezig zijn. Daarnaast is bij het plaatsen van de citernes ook een militaire schoen en menselijk bot gerecupereerd, vermoedelijk afkomstig uit de bovenliggende lagen, maar de context van de schoen was niet meer te achterhalen.
Auteurs: Vanhoutte, Sofie; Moens, Jan; Verhaeghe, Charlotte
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Bron: SCHEERS A.J., VERHAEGHE C. & DESMET C. 2020: Archeologisch onderzoek op het kerkhofareaal van de Onze- Lieve-Vrouwekerk in Nieuwpoort (W.-VL.). Archeologierapport van een opgraving vanuit wetenschappelijke vraagstelling volgend uit een toevalsvondst (ongepubliceerd rapport agentschap Onroerend Erfgoed), Brussel.
Type: archeologierapport (archeologieportaal)
Datum:
Bron: Verhaeghe C., Scheers A.J., Desmet C., Vanhoutte S., Ervynck A., Pieters M. & Moens J. et al. 2023: Het kerkhofareaal van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Nieuwpoort (West-Vlaanderen). Eindverslag van een opgraving vanuit wetenschappelijke vraagstelling volgend uit een toevalsvondst, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed 305, Brussel.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgraving kerkhof ten westen van Onze-Lieve-Vrouwkerk [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1081517 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.