Enkele kelders en zware funderingen die het plaatsen van de paalfunderingen zouden hinderen, zorgden tijdens de uitvoer van het archeologisch onderzoek echter voor een wijziging in de bouwplannen qua bouwdiepte, funderingsplan en de oorspronkelijke beslissing om de kelders niet uit te breken. Hieronder volgt een samenvatting van de wijzigingen die werden uitgevoerd tijdens de werken. De rest van de opgraving werd
verder wel uitgevoerd volgens de strategie, methoden en technieken die werden beschreven in het Programma van maatregelen van de nota met ID 22691.
De bijkomende voorwaarden – het registreren van de kelders en de achterliggende profielen/vlakken na afbraak van de kelders – werden ook gevolgd. De nieuwe algemene bouwdiepte (onderkant funderingsplaat) zou variëren van -0,55 m tot +0,39 m
t.o.v. het nulpunt ofwel tussen 49,03 m TAW en 49,97 m TAW.
De lift- en waterput werden minder diep aangelegd, tot op 0,6 m onder het nulpunt of 48,98 m TAW.
De kelders werden, waar mogelijk, toch uitgebroken worden voor de funderingspalen.
Werkput 1 (ca. 136 m2) omvatte kelder 1 (ca. 15 m2). De massieve funderingen en bodemplaat uit beton maakten dat de kelder niet kon uitgebroken worden. Enkele zware funderingsmuren van woning n°16 konden ook niet uitgebroken worden n.a.v. de stabiliteit van de te behouden voorgevel.
Het eerste vlak werd aangelegd op ca. 49 m TAW. Aan de westzijde van werkput 1 werd een kleine beerput aangetroffen, die na registratie werd uitgebroken. Rondom deze beerput, ter hoogte van de geplande lift- en waterputten, werd een tweede vlak aangelegd op ca. 47,6 m TAW.
Werkput 2 (ca. 85 m2) omvatte kelder 2 (ca. 46 m2) en een recentere aanbouw aan de westzijde. Vlak 1 werd ook hier aangelegd op ca. 49 m TAW. Zowel de vloer en muren van kelder 2 als de aanbouw werden uitgebroken, waarna een tweede vlak werd aangelegd op ca. 48,2 m TAW ter hoogte van de recente aanbouw en op ca. 47,5 m TAW ter hoogte van kelder 2.
Werkput 3 (ca. 206 m2) omvatte kelders 3 (ca. 40 m2) en 4 (ca. 34 m2) waarrond vlak 1 werd aangelegd op ca. 49,2 m TAW (fig. 6: K3 en K4). Kelder 3 werd voorafgaandelijk niet verwacht en werd, net als kelder 4 volledig uitgebroken. Tussen kelder 2 en 4 bevond zich een ondergrondse gang. Na registratie werd ook deze volledig uitgebroken. Ter hoogte van al deze uitgebroken constructies werd een tweede vlak aangelegd op ca.
48-47,5 m TAW.
De voorziene bouwdiepte kon overal bereikt worden na het uitbreken van de kelders en aanleg van de vlakken.
In eerste instantie werden per werkput steeds de aanwezige kelders vrijgelegd, leeggemaakt en geregistreerd.
Na registratie van het omliggende vlak 1 werden de keldervloeren en -muren uitgebroken en de achterliggende profielen en het onderliggende vlak 2 geregistreerd.
Elk opgravingsvlak werd aangelegd met een rupskraan van 16 ton met een platte bak van 2 m breed. Van de opgravingsvlakken en sporen werden overzichts-, detail- en coupefoto’s gemaakt.
Het vlak, de sporen en de coupes werden ingemeten door middel van Leica Viva GPS, met de planimetrie in Lambert coördinaten (ESPG:31370), en de altimetrie ten opzichte van de Tweede Algemene Waterpassing, conform CGP 14.3. De opmetingsplannen waren gegeorefereerd en tijdens het veldwerk analoog aanwezig.
De veldwerkleider hield de dagrapporten bij. Er werd een fotolijst opgesteld, conform CGP 14.11.4. De sporen werden opgenomen in een sporenlijst opgemaakt conform CGP 14.11.7. Daarnaast werd er ook een vondsten- en stalenlijst opgesteld conform CGP. 14.11.5 en 14.11.6.
Er werden in totaal 154 sporen geregistreerd. 63 sporen werden aangesneden in de profielen. Bijkomend werden S76-77 en S130 handmatig gecoupeerd, waarna de tweede helft ook manueel werd opgegraven.
Gracht S124-129/132-133 lag op 47,5 m TAW, ca. 1,5 m dieper dan de toekomstige bodemingrepen, maar werd toch gedeeltelijk machinaal gecoupeerd gezien het potentieel op kennisvermeerdering. Deze gracht kon uit veiligheid echter alleen fotografisch geregistreerd worden gezien de natte omstandigheden en het instortingsgevaar. Wel werden er vier handmatige boringen gezet in het spoor.
Ook in sporen S46, S51, S101, S105 en S110 werden handmatige boringen gezet. De sporen en coupes werden conform de CGP (CGP 14.7) geregistreerd. De analoge registratie werd op het terrein uitgevoerd conform CGP 14.4.
Er werden 54 vondstnummers uitgeschreven. Het merendeel van de vondstnummers heeft betrekking op aardewerk. Daarnaast werden ook bouwkeramiek, dierlijk bot, enkele fragmenten metaal en drie glazen flessen ingezameld. De vondsten werden per laag met de hand ingezameld. Het vlak en elk spoor werden met de metaaldetector onderzocht. Ook de storthopen van de opgraving werden met een metaaldetector onderzocht.
Er werd een metaaldetector gebruikt die het volledige spectrum aan archeologische metalen kan detecteren (Garrett ACE400i).
Een kleiner gedeelte van de vondstnummers heeft betrekking op stalen, allen afkomstig uit een organische laag afkomstig uit gracht S124-129.
De gps-opmetingen werden uitgelezen in AutoCAD. De gegevens werden verwerkt om de gevraagde plannen op te leveren die conform CGP 14.3 werden opgesteld. De coupe– en profieltekeningen werden gedigitaliseerd in AutoCAD, conform CGP 14.4 en CGP 14.5. GIS-bestanden werden opgemaakt in QGis
Auteurs: De Winter, Natasja
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba
Bron: De Winter N; 2023: ARON rapport 1333 – Eindverslag Sint-Truiden Diesterstraat 14A-16. Opgraving naar aanleiding van de afbraak van de bestaande bebouwing en een nieuwbouw, Bilzen.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgraving Diesterstraat 14/16 [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1081764 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.