Door middel van een vlakdekkende opgraving werd een oppervlakte opengelegd van 3.884 m2. Dit is 94,73% van de te onderzoeken zone. Een aantal zones langs de randen van het onderzoeksgebied konden niet onderzocht worden om de wortels van de te behouden bomen niet te beschadigen. Wel werd een uitbreiding van circa 32 m2 gegraven in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied om een sporencluster volledig vrij te kunnen leggen. Het vlak werd blootgelegd tot op het archeologisch leesbare niveau en het onderzoeksgebied werd opgedeeld in 4 werkputten. Alle werkputten, sporen en een aantal representatieve profielen werden fotografisch vastgelegd. Vervolgens werden alle vlakken, profielen, sporen en aanlegvondsten topografisch ingemeten en werden de sporen en profielen beschreven, waarna de sporen werden gecoupeerd, ingetekend en gefotografeerd.
Op enkele van de vondsten werden er staalnames uitgevoerd die verder verwerkt kunnen worden voor natuurwetenschappelijk onderzoek. Zo werden er C14-dateringen uitgevoerd op houtskool en hiernaast werd er ook een dendrochronologisch onderzoek uitgevoerd op hout dat voortkwam uit de waterput. Deze stalen zijn gerelateerd aan de constructie van de waterput of aan gebruikslagen. Verder contextueel onderzoek kan uitgevoerd worden aan de hand de determinering van pollen en macrobotanische resten die in de gebruikslagen van waterput S189AB werden vastgesteld. De geselecteerde gebruikslagen volgen elkaar op, wat ervoor zorgt dat de landschapsevolutie doorheen de tijd bestudeerd kan worden. De waterput S183A bevatte twee uitgeholde boomstronken. Deze waren te fragiel om volledig uit te graven. Er werd een selectie uitgevoerd op de best bewaarde stukken.
Op de paalsporen werd aan de hand van residueel houtskool een 14C-datering toegepast.