Er werden 24 werkputten (19 proefsleuven en 5 kijkvensters) aangelegd. De proefsleuven lagen parallel aan elkaar, hadden een breedte van 2 m en werden machinaal aangelegd. De werkputten werden onderbroken of licht opgeschoven ter hoogte van afsluitingen en te behouden bomen. Werkput 18 werd wat opgeschoven naar het zuidwesten om te vermijden dat een gracht de volledige proefsleuf zou innemen, zodat een betere archeologische evaluatie bekomen werd. Het archeologisch niveau bevond zich op een diepte tussen 32 en 68 cm onder het maaiveld of op een hoogte tussen 6,83 en 7,46 m TAW. Dit verschil in hoogte is te wijten aan het feit dat het terrein afhelt naar het noorden toe. In totaal werden er 63 sporen geregistreerd.