Tijdens de opgraving zijn zowel de maatregelen uit het programma van maatregelen als de Code van Goede Praktijk in acht genomen. Het onderzoeksgebied is opgegraven in vijf werkputten. In totaal is 9.900 m2 onderzocht.
De zuidwesthoek en een strook langs de westelijke grens van het verkavelingsgebied konden niet onderzocht worden: de bomen die hier staan blijven behouden in de verkaveling en zullen dus niet gerooid worden. Om te voorkomen dat de wortels geraakt werden door de graafwerken, is rekening gehouden met een bufferzone en is alleen buiten de kruinzone van de bomen gegraven.
De werkputten zijn met een graafmachine laagsgewijs verdiept tot op het archeologisch leesbare niveau. Aanlegvondsten zijn per stratigrafische laag en eventueel per zones van 5 m2 verzameld.
De vondsten zijn in XYZ-coördinaten via GPS ingemeten.
Tijdens het verdiepen van de bodem is deze afgezocht met behulp van een metaaldetector. Ook de storthopen zijn nogmaals afgezocht naar metalen voorwerpen.
Alle sporen, verstoringen en werkputten zijn ingemeten met een GPS (XYZcoördinaten). Het archeologisch leesbare niveau, in dit geval de top van het laat-pleistoceen dekzand, is gefotografeerd. Individuele sporen, met uitzondering van de greppels, zijn in detail gefotografeerd.
Na de vlakopmetingen zijn de sporen gecoupeerd. Coupes zijn gefotografeerd en nadien ingetekend op schaal 1:20.
Vondsten zijn verzameld per spoor en per vulling. Kansrijke sporen zijn bemonsterd ten behoeve van natuurwetenschappelijke onderzoek. Na de sporenregistratie zijn alle sporen afgewerkt om eventuele vondsten te verzamelen.
Ten behoeve van het aardkundig onderzoek zijn vijf profielen opgeschaafd, ingemeten en geregistreerd door middel van foto’s en tekeningen op schaal 1:20. Ze kunnen een aanvulling zijn van de bodemgegevens uit het vooronderzoek, waar reeds zes profielen zijn geregistreerd.