Gebeurtenis

Opgraving Meierstraat

radiokoolstofdatering, archeologische opgravingen
ID
1082289
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1082289

Beschrijving

De opgraving gebeurde volgens de strategie, de methoden en de technieken die beschreven stonden in het programma van maatregelen van de nota met ID 7724.14 Dit programma van maatregelen voorzag in een integrale vlakdekkende opgraving van een ca. 6.000 m2 groot gebied, dat tijdens de uitvoer van het veldwerk - in functie van de spreiding van de aangetroffen sporen - tot een oppervlakte van maximaal 9.000 m2
uitgebreid kon worden.

Tijdens het onderzoek werd in totaal 8.655 m2 opgegraven. Dit gebeurde in veertien afzonderlijke werkputten.

Werkputten 1 t.e.m. 7 waren gelegen ter hoogte van de integraal op te graven zone; werkputten 8 t.e.m. 14 vormden uitbreidingen. Zo werd werkput 8 aansluitend ten noorden van werkput 2 uitgegraven om te onderzoeken of er nog meer paalkuilen en kuilen te vinden waren die hoorden bij het gebouw dat in werkput 2 werd aangetroffen. Dit bleek niet het geval te zijn.

Werkput 9 en 10 werden in de noordwestelijke hoek van het onderzoeksterrein aangelegd om de eventuele aanwezigheid van Romeinse graven te onderzoeken.

Grenzend aan en deels op het terrein is immers een CAI-locatie gekend, die wijst op de aanwezigheid van een Romeinse begraafplaats. Er werden in beide werkputten geen graven aangetroffen.

Naar aanleiding van de vondst van de middenneolithische gracht, werden de werkputten 11 tot en met 12 aangelegd om het tracé van de gracht in
noordelijke richting te kunnen volgen. Gezien de gracht in het noorden van het onderzoeksterrein een tweede onderbreking vertoonde, werd de opgravingszone hier in westelijke richting uitgebreid d.m.v. werkput 13 en 14, zodat ook het gebied vóór deze opening onderzocht kon worden.

De opgraving werd na aanleg van deze putten beëindigd. De maximale omvang van het opgravingsgebied was immers zo goed als bereikt.

Daarnaast was het door de aanwezigheid van enkele betonnen structuren en een te behouden servitudeweg niet mogelijk om de opgravingszone verder in noordelijke of westelijke richting uit te breiden.
De aanwezigheid van een diepe beerput met daarrond bodemverontreiniging zoals olievervuiling en asbest maakte tevens dat een beperkt deel van het terrein niet vrijgelegd kon worden in het noordelijke deel van de opgravingszone. De noordelijke strook tussen de huisnummers Veldstraat 29 en 27 waar naar aanleiding van de aangevraagde wijziging op de verkaveling bijkomende wegenis werd ingepland (312 m2), werd tot slot niet
onderzocht omdat deze juridisch niet toegankelijk was.

Voor de niet onderzochte delen met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer ca. 5.000 m2 geldt een behoud in situ en tevens een meldingsplicht indien bij toekomstige werken archeologische vondsten worden aangetroffen.

Het opgravingsvlak werd aangelegd met een rupskraan van 21 ton met een platte bak van 1,80 m breed. Het archeologisch team volgende de kraan hierbij al schavend op. Over de volledige site werd één archeologisch vlak aangelegd op een diepte tussen 0,4 m en 1,10 m onder het maaiveld.

Ter hoogte van werkput 1 werd een tweede vlak aangelegd, dat ongeveer 20 cm dieper gelegen was, om een beter zicht te krijgen op de aflijning van de middenneolithische gracht.

Het aangelegde vlak werd integraal manueel opgeschoond en digitaal ingetekend. Van de opgravingsvlakken werden aansluitende overzichtsfoto’s gemaakt. Daarnaast werden op een drietal momenten foto’s met een drone gemaakt.

Het vlak en ieder spoor werd met de metaaldetector geprospecteerd. Ook de storthopen van de opgraving werden met een metaaldetector onderzocht. Er werd hierbij een metaaldetector gebruikt die het volledige spectrum aan archeologische metalen kan detecteren.

De digitale opmetingen gebeurden door middel van een Leica Viva GPS, met een planimetrie in Lambert coördinaten (ESPG:31370) en een altimetrie ten opzichte van de Tweede Algemene Waterpassing, conform CGP 14.3. De GPS opmetingen werden uitgelezen in AutoCAD.

De gegevens werden verwerkt om de gevraagde plannen op te leveren die conform CGP 14.3 werden opgesteld.

Om een zicht te verkrijgen op de bodemopbouw van het terrein werden 17 bodemprofielen geregistreerd aan de rand van de werkputten. De profielkolommen werden gezet tot een diepte van ongeveer 1,20 m onder het maaiveld. De relevante delen van de putwandprofielen werden over een breedte van minimaal 1 meter opgeschoond en geregistreerd, conform de bepalingen in Hoofdstuk 10 van de Code Goede Praktijk.

Er werden gedurende het onderzoek ongeveer 160 sporen aangetroffen. In totaal werden echter 288 spoornummers uitgedeeld, de spoornummers uit het vooronderzoek inclusief. Een deel van de spoornummers betreffen namelijk ‘lagen’ binnen de opvulling van de middenneolithische gracht.

Het gros van deze lagen bleken uiteindelijk posterieur gevormde kleurverschillen te zijn, ontstaan door bodemvorming. De nummers van deze lagen bleven op de grondplannen en de coupetekeningen evenwel behouden om de situering van de diverse vondsten te vergemakkelijken. De sporen uit het proefsleuvenonderzoek, werden - voor zover nog bewaard – in het veldwerk mee opgenomen. Hun oorspronkelijk spoornummer bleef hierbij behouden.

Alle sporen - met uitzondering van de gracht (zie § 2.2.2) - werden met de hand gecoupeerd. Er werd bij het couperen getracht zoveel mogelijk dezelfde couperichting aan te houden.

Van alle sporen werd na registratie en na eventuele staalname de tweede helft opgegraven. Ook dit gebeurde voor alle sporen manueel. De sporen en coupes werden conform de CGP (CGP 15.5) geregistreerd.

De analoge registratie werd op het terrein uitgevoerd conform CGP 14.4.

Alle vondsten die tijdens het onderzoek werden aangetroffen, werden handmatig ingezameld. De vondsten werden geregistreerd conform CGP 14.8.

Vanuit het vooronderzoek bestond een verwachting voor het aantreffen van losse vondsten, i.e. vondsten in het vlak die ogenschijnlijk geen deel uitmaken van een archeologisch spoor.
Tijdens de eerste fase van de opgraving werden meerdere ‘losse’ vondsten (163 vondstitems verdeeld over 135 vondstnummers) aangetroffen. In eerste instantie werd hierbij de methodiek uit het programma van maatregelen gevolgd: driedimensionale opmeting van de aangetroffen vondsten waarna het vlak rondom deze sporen opnieuw manueel opgeschaafd en verdiept werd om zo de context van de vondst te kunnen bepalen: in bioturbatie, in een (sterk uitgeloogd en dus slecht zichtbaar) archeologisch spoor of als losse vondst.

Deze methodiek werd toegepast bij ongeveer 60% van de losse vondsten. Gaandeweg werd namelijk duidelijk dat het overgrote deel van deze
vondsten deel uitmaakten van de middenneolithische gracht. Tijdens de verdere verwerking van deze vondsten werden de gegevens dan ook aangepast.

Er werden diverse zeefstalen genomen van contexten met organische lagen. Verder werden in alle grote profielen waarin zich interessante lagen bevonden stalen genomen van 10l om nat te zeven op 5 mm, 2,5 mm en 1 mm.

Na de opgraving werden alle vondsten gewassen, uitgesorteerd en verpakt per materiaalcategorie.

Zes houtskoolmonsters werden via de 14C-methode gedateerd door het KIK. De keuze voor exclusief houtskoolmonsters was enkel van praktische aard. Monsters met een verwaarloosbare eigen leeftijd zoals verkoolde zaden en granen werden spijtig genoeg niet aangetroffen tijdens de opgraving. De stalen die geselecteerd werden, betreffen drie stalen uit de vulling van de middenneolithische gracht (V339M uit laag S188,
V394M uit laag S285 en V436M uit laag S288)16, één staal uit de onderste vulling van kuil S212 die deel uitmaakt van een doorgangsconstructie in de zuidelijke toegang van de gracht (V440M uit laag S251)17, één staal uit kuil S118 gelegen aan de binnenzijde van de enclosure (V152M uit S118)18 en één staal uit de kringvormige greppel die voor de noordelijke grachtdoorgang uitgegraven werd (V439M uit S255).19 De stalen werden gekalibreerd met behulp van het Oxcal 4.4.2-programma20, aan de hand van de IntCal20-kalibratiecurve.21 Ander
natuurwetenschappelijk onderzoek werd niet uitgevoerd.

Onderzoek van de gracht

De gracht werd in eerste instantie onderzocht door middel van twee dwarscoupes (C119 en C 120) en drie kwartcoupes (C122, C123 en C127) die op de openingen van de gracht gezet werden. Deze coupes werden machinaal aangelegd. Hierbij werden lagen van maximaal 10 cm afgegraven en op de aanwezigheid van vondsten onderzocht. De coupeprofielen werden handmatig opgeschoond en geregistreerd zoals voorgeschreven door de
CGP.
Het aantreffen van de gracht zorgde echter voor een specifieke situatie: het spoor diende volgens de Code Goede Praktijk immers volledig opgegraven te worden. Dit gaf door de omvang van het spoor dat met een lengte van 160 m en een breedte van gemiddeld 9 m ca. 1400 m2 groot was, niet alleen een probleem naar de te onderzoeken hoeveelheid, maar ook praktisch naar stockage van grond en bouwkundig naar stabiliteit van de toekomstige bouwprojecten.

Uit de eerste resultaten bleek daarnaast dat een volledige opgraving van het spoor tot weinig kenniswinst zou leiden. De coupes toonden namelijk aan dat de opvulling van de gracht opvallend weinig vondstmateriaal bevatte en op het eerste zicht geen aanwijzingen voor een stabilisatiefase vertoonde. Kosten-baten woog de kenniswinst door het volledig opgraven van de gracht dan ook niet op tegen de hoge kostprijs
ervan.

Het Agentschap Onroerend Erfgoed werd gecontacteerd met de vraag of een afwijking op de CGP toegestaan was. Na consultatie van specialisten werd overeengekomen om een voorstel voor een werkbaar onderzoek op te maken.
Het voorstel omvatte het volgende:

  • De aanleg en registratie van een vierde kwartcoupe op de nog overblijvende doorgang, waarna alle
    kwartcoupes worden doorgetrokken tot een volledig dwarsprofiel. Zodoende zouden alle doorgangen in
    lengte en breedte gecoupeerd zijn.
  • De aanleg en registratie van een extra dwarscoupe en een beschrijving van de profielen door een
    bodemkundige.Het aanleggen van controle-dwarscoupes en dit om de 10 m. Deze coupes waren bedoeld om na te gaan
    of de opvulling en de vondstdichtheid overal hetzelfde was en om na te gaan of het diepteverloop van
    de gracht wijzigde. Indien bij de aanleg van één van de coupes of controlecoupes bleek dat er toch een
    grotere hoeveelheid vondsten werd aangetroffen of een variatie merkbaar was in diepte of opvulling dan
    kon deze zone lokaal onderzocht en geregistreerd worden en indien nodig uitgebreid.
  • Het handmatig afgraven en uitzeven op 2,5 mm van de bovenste vondstrijke laag ter hoogte van de
    zuidelijke doorgang. Van de andere coupes zou van een selectie van lagen eveneens een voldoende groot
    bulkstaal uitgezeefd worden. In eerste instantie zouden de lagen worden onderzocht die houtskool en/of
    vondsten bevatten. Daarnaast zouden ook enkele lagen worden onderzocht waarin deze op het eerste
    zicht lijken te ontbreken.
  • Het nemen van voldoende stalen om uitspraken te kunnen doen over onder meer: datering,
    opvullingsprocessen, herkomst opvullingsmateriaal en pedogenetische processen. Ook van de natuurlijke
    bodemopbouw zouden stalen worden genomen ter vergelijking. Bijkomend zouden in de gracht en in de
    natuurlijke lagen buiten de gracht ook micromorfologische en OSL-stalen genomen worden in
    samenspraak met externe specialisten.
  • Het opnemen in het eindverslag van een gedetailleerde beschrijving van de grachtdelen die in situ
    behouden zijn. Bijkomend dient gewezen te worden op de meldingsplicht voor toevalsvondsten die ook
    na de opgraving nog steeds geldt.
  • Bijkomend door het Agentschap Onroerend Erfgoed gevraagd om ter hoogte van de coupes drie bulkstalen van 20 l van de bovenste laag te nemen en uit te zeven op 2,5 mm. Dit voor het opsporen van kleinere lithische artefacten die door het laagsgewijs machinaal afgraven van de coupes gemist zouden kunnen worden. Ook werd gevraagd om coupe C119 in westelijke richting te verlengen om zo een beter zicht te bekomen op de bodemkundige processen die op de opvulling hebben ingewerkt.

Bovenstaande onderzoeksstrategie werd gevolgd. In totaal werden op de gracht zeven coupes (C119, C120, C126, C129, C130, C131 en C133) en vijf controle-coupes (C132, C134, C135, C 136 en C137) gegraven. In één van de controle-coupes (C137) was een variatie in opvulling merkbaar. Deze coupe werd bijkomend volledig opgeschoond en ingetekend. Van beide doorgangen van de enclosure werd elke zijde van de doorgang eerst voor een kwart gecoupeerd (C122, C123, C127 en C128). Vervolgens werd iedere kwartcoupe doorgetrokken tot een volledige
dwarscoupe.

De twee kuilen die zich in de opening van de meest zuidelijke doorgang bevonden, werden eveneens per kwadrant gecoupeerd en ter plaatse droog uitgezeefd (2,5 mm). 21 bulkstalen van elk 20 l genomen aan de randen en in het centrum van de bovenste laag van de zeven coupes werden ter plaatse droog uitgezeefd op 2,5 mm. Uit vijf van deze stalen werden enkele kleine fragmenten handgevormd aardewerk en/of een silexfragment ingezameld (V415 t.e.m. 419). De overige stalen leverden geen vondsten op.

Van de coupes C119, C120 en C126 werden diverse stalen genomen voor 14C-datering, OSL-datering, korrelgrootte-analyse, micromorfologie, pollenanalyse en bodemstalen (zowel kleine zakken als grotere bulkstalen).

Ook van de natuurlijke bodemopbouw werden stalen genomen ter vergelijking. In totaal werd ca. 360 m2 van de gracht onderzocht, hetgeen ca. 25 % van de grachtoppervlakte omvat (ca. 1400m2). De overige grachtdelen zijn nog steeds in het onderzoeksterrein aanwezig. Voor deze delen geldt een behoud in situ evenals een meldingsplicht indien bij toekomstige werken archeologische vondsten worden aangetroffen

Auteurs: Driesen, Petra; Reygel, Patrick
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba

Bronnen

Bron: Driesen P., P. Reygel & J. Curvers 2023: ARON rapport 841 – Eindverslag Kessenich, Meierstraat. Over een aardwerk van de Michelsbergcultuur, sporen van de Steingroep en rituele praktijken op een erf uit de vroege ijzertijd, Bilzen.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum:

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgraving Meierstraat [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1082289 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.