Tijdens de archeologische opgraving werd een oppervlakte van ca. 3.525 m2 onderzocht. Het onderzochte terrein werd in vijf werkputten opgedeeld en opgegraven.
Het archeologisch vlak manifesteert zich in de advieszone tussen ca. 31,8 en 32,7 m +TAW. De hoogste waarden worden opgetekend langsheen de westelijke grens van het onderzoeksgebied. Het archeologisch niveau bevindt zich op een diepte van ca. 40 à 60 cm t.o.v. het huidig maaiveld. Ter hoogte van sporen SP131 (in WP4) en SP180 (in WP5) werd een tweede vlak aangelegd. Ter hoogte van SP131 bevindt dit vlak zich op ca. 32,1 m +TAW en ter hoogte van SP180 is dit ca. 31,7 m + TAW.
Het veldwerk werd uitgevoerd conform de Code van Goede Praktijk. De opmetingen werden handmatig uitgevoerd met een GPS-aangestuurd systeem met precisie van 1 cm. De teelaarde, het aangelegde vlak, de sporen en de storten werden onderzocht met een metaaldetector. Het archeologisch vlak werd handmatig opgeschoond.
Alle sporen kregen een uniek nummer, werden beschreven en geregistreerd via foto’s en opmetingen. De grondsporen werden geregistreerd, gecoupeerd en onderzocht. Stalen werden genomen bij het uithalen van de sporen. Er werden voldoende referentieprofielen aangelegd De oppervlakte wijkt hierbij af t.o.v. de nota om de bodemopbouw van het onderzoeksgebied na te gaan. Deze profielen werden opgeschoond, gefotografeerd, getekend en besproken.
Het archeologisch vlak werd aangelegd met een 21-tons kraan en dit met een platte graafbak. Bij het opmeten van het vlak, sporen, puntvondsten,... werd gebruik gemaakt van een GPS-gestuurd systeem met een precisie van 1 cm. Foto’s werden genomen met een digitaal fototoestel. De metaaldetectie werd uitgevoerd met behulp van een metaaldetector. Verder werd gebruik gemaakt van klein opgravingsmateriaal zoals: schop, truweel,...
Er werd licht afgeweken van het Programma van Maatregelen voor wat de op te graven zone betreft. Er werd een beperkte buffer van ca. 1,2 m gehouden met de huidige Motstraat langsheen de oostelijke grens van het onderzoeksgebied en dit om veiligheidsoverwegingen. De totale opgegraven oppervlakte bedraagt zo ca. 3.525 m2 i.p.v. ca. 3.617 m2.
Tijdens het veldwerk werd een selectie van de vondsten doorgevoerd in het grote spoor centraal binnen het onderzoeksgebied (SP53/61/131). In dit spoor komt relatief veel bouwmateriaal (tegels, bakstenen en natuurstenen) voor waarvan een selectie werd gerecupereerd. Ook van de natuurstenen in de waterput (SP48) werd een representatief staal genomen. Verder werd het recent glas uit spoor SP33 niet gerecupereerd omdat dit geen archeologische waarde heeft. Alle aangetroffen vondsten werden per spoor of per laag ingezameld en voorzien van een vondstenkaartje/-nummer.
De uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek, m.n. 14C-datering, werd uitgevoerd door de universiteit van Uppsala (Zweden). Het pollenstaal werd gewaardeerd en geanalyseerd door ADC ArcheoProjecten (Nederland).