Er diende een zone van te minste 2 m te meten vanaf de perceelsgrenzen gevrijwaard van graafwerken om beschadiging aan wortelgestellen van hagen en andere aanplantingen te voorkomen. Vanuit de straat diende een zone van ca. 5 m gevrijwaard omwille van aanwezige nutsleidingen (riolering, elektriciteit, water, ...) Die zone van 5 meter was gemeten vanaf de wegrand aangezien ter hoogte van het projectgebied er geen verharde stoep aanwezig is.
De beperkte oppervlakte en de diepte van het aan te leggen archeologisch vlak, gemiddeld op 90 cm tot 100 cm – maaiveld, noopten tot een opgraving in meerdere sleuven waarbij afwisselend sleuven weer gedicht moesten worden om een volgende aan te kunnen leggen. In totaal werden 4 sleuven aangelegd. Bij de aanleg van de sleuven 1 en 2 werd de uitgegraven grond centraal op het terrein gestockeerd. Bij de aanleg van de sleuven 3 en 4 werd de uitgegraven grand enerzijds op sleuf één en anderzijds op sleuf 4 gestockeerd.
De werkputten werden na machinale afgraving van de geroerde bodemlagen handmatig opgeschaafd, sporen werden uitgegraven met schoppen. Voor de aanleg van de coupes van de sporen werd nadat de coupe handmatig aangelegd was door een deel van het spoor uit te graven machinaal een breder vlak aangelegd om alzo het spoor beter in de bodem te situeren. Voor de coupe van spoor 28 werd deels ook de graafmachine ingezet omwille van de diepte tot waar het spoor reikte (-2.50 m onder het aangelegde vlak)
De locatie van de werkput, samen met de niveaus van de aangelegde vlakken werden ingemeten met een ALTUS APS-NR2 gps-toestel met een afwijking van 0,5 tot 1 cm horizontaal en verticaal van 0,8 tot 1,2 cm.