Tijdens de uitvoering van de opgraving is slechts in beperkte mate afgeweken van het vooropgestelde programma van maatregelen en de bepalingen van de code van goede praktijk.
Per fase/zone werden één of meerdere werkputten/sleuven opengelegd. Deze werden aangelegd door middel van een rupskraan en/of bandenkraan met een gladde kraanbak van 2 m breed. De huidige betonbaan werd in eerste instantie opengebroken en verwijderd. Nadien werd laagsgewijs verdiept tot op het archeologisch leesbaar niveau. In dit geval betrof het één vlak: de top van de C-horizont, net onder de aanwezige ploeglaag/nivelleringslaag/betonbaan (A-horizont). Bij het verdiepen van de teelaarde werd elke laag afgespeurd op eventuele vondsten.
In de praktijk werd in elke zone eerst de ene helft van de wegenis opengelegd, archeologisch onderzoch/opgegraven (tot op de onverstoorde moederbodem/C-horizont) en weer gedicht. Hierna werd de andere helft van de wegenis archeologisch onderzocht. Op deze manier kon de doorgang voor de hulpdiensten en zwaar werfverkeer van en naar de werken worden gegarandeerd en werd de volledige wegenis van stoep tot stoep archeologisch onderzocht.
Onder de stoep/voetpaden liggen de huidige nutsleidingen en riolering. Deze zone is dan ook reeds verstoord tot in de moederbodem.
Per zone/fase werden de resultaten van het uitgevoerde veldwerk beknopt neergeschreven in een tussentijds rapport voor vrijgave van de reeds onderzochte delen van de toekomstige werken. Dit tussentijds rapport voor vrijgave werd voorgelegd aan de bevoegde erfgoedconsulent van Erfgoed Noorderkempen ter nazicht en goedkeuring.
Enige afwijkingen van het voorgestelde Programma van Maatregelen bestaan uit het behouden van doorgangen voor voetgangers, fietsers en hulpdiensten. Waar het mogelijk was, werd gekozen om de doorgangen samen te laten vallen met zones waar de bodem reeds verstoord werd door de aanleg van gekende nutsleidingen en/of rioleringen (zie KLIP).
Wegens een wijziging van de bouwplannen, werden enkele extra (zij-)straten mee bij het rioleringsproject betrokken en dit om de aankoppeling van de reeds vernieuwde en bestaande rioleringen in deze straten te verbinden met de nieuw aan te leggen hoofdas (RWA-as Oost).
De bijkomende straten die eveneens archeologisch onderzocht diende te worden betreffen de Jef van Heupenstraat, Varenstraat en Hoveniersstraat (in oostelijke richting).
In de straat Nieuwstad situeert de bestaande riolering zich reeds in het midden van de wegenis, waardoord deze niet archeologisch onderzocht diende te worden. De aangetroffen sporen werden ingekrast in het vlak, gefotografeerd en nadien ingemeten met GPS. Na controle van de veldplannen werden de sporen geregistreerd. Grondsporen werden manueel gecoupeerd, gefotografeerd, ingetekend op schaal 1:20 en uitvoerig beschreven. Na de registratie werden alle grondsporen afgewerkt om eventuele vondsten te verzamelen. Er werden geen machinale coupes gezet.
Vondsten werden per spoor en eventueel per laag ingezameld. Er werd tevens intensief gezocht met een metaaldetector.
Voor het aardkundig gedeelte van het onderzoek werden profielen opgeschaafd, gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:20. Ze werden uitvoerig beschreven per (sub)horizont. De profielen werden op het maaiveld ingemeten met XYZ-coördinaten (Lambert 1972).
Tot slot werd na het veldwerk de verzamelde data gedigitaliseerd in vondsten- en sporenlijsten en werd de ingemeten GPS-data verwerkt tot een gedetailleerd en overzichtelijk plan. Het vondstmateriaal zal bestudeerd worden door materiaalspecialisten. Het opgravingsensemble bestaande uit alle verzamelde en verwerkte data van het onderzoek. Het opgravingsensemble zal gedeponeerd worden bij het Erfgoeddepot Noorderkempen.
Boomgaardstraat, Hoveniersstraat, Jef Van Heupenstraat, Nieuwstad, Oranjemolenstraat, Professor Devochtstraat, Tijl-en-Nelestraat, Varenstraat (Turnhout) Bij de opgraving van het lijntracé werden sporen uit verschillende periodes aangetroffen.
