Het vooronderzoek bestond uit een landschappelijk booronderzoek en proefsleuven-putten. Voor het landschappelijk booronderzoek werden manuele boringen uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Om het terrein te evalueren, werden boringen uitgevoerd volgens een verspringend driehoeksgrid van 40 x 50 m. Er werden in totaal 6 boringen geplaatst. Het programma van maatregelen stelde dat er drie sleuven op het terrein aangelegd moesten worden. Door de aanwezigheid van een elektriciteitskabel van de verlichtingspalen en een verharde zone werden de sleuven onderbroken, waardoor er zes werkputten aangelegd werden. Het archeologisch niveau bevond zich op een diepte tussen 44 en 90 cm onder het maaiveld of op een hoogte tussen 8,81 en 9,12 m TAW. In totaal werden er zeven sporen geregistreerd.