Bij de aanvang van de opgraving na de toevalsvondstmelding was de bouwput reeds tot op grote diepte uitgegraven. Bijgevolg is van deze bouwput één grote werkput gemaakt, werkput 1. Deze heeft een oppervlakte van ca. 726 m2. In deze werkput is één vlak opgeschaafd. Dit heeft geleid tot het herkennen van 11 sporen in het vlak waarvan twee inhumatiegraven, twee grachten en enkele kuilen.
Er is een poging gedaan om het noordoostelijke en zuidoostelijke putprofiel opnieuw op te schaven, maar dit bleek door de intense uitdroging in de dagen voorafgaand aan de aanvang van het veldwerk zeer moeilijk en plaatselijk onmogelijk, aangezien beide profielwanden zeer diep ingedroogd waren.
Ook in de profielen zijn enkele sporen herkend, die in de bouwput volledig zijn weggegraven.
De bodem is afgezocht met een metaaldetector (type XP Detectors, DEUS X35). De vondsten die op het vlak verzameld zijn en de metaaldetectorvondsten zijn ingemeten met een GPS (of het nu om metalen voorwerpen of scherven, baksteenfragmenten etc. ging).
Sporen en putten zijn ingemeten en getekend met een GPS.
Vlakken zijn gefotografeerd vanaf de noordoostelijke zijde van de werkput waarbij niet alleen een overzicht van de hele werkput is gegeven (impressie) maar ook overzichtsfoto’s van delen van de werkput zijn gemaakt. Alle sporen zijn ook in het vlak in detail gefotografeerd.
De graven zijn getekend op schaal 1:10 en fotogrammetrisch vastgelegd.
Alle sporen zijn gecoupeerd, getekend en afgewerkt. Hierbij zijn vondsten verzameld en toegeschreven aan de herkenbare vullingen.
De inhoud van de inhumatiegraven is integraal verzameld: de graven zijn in segmenten verdeeld en tijdens het verdiepen van het graf is telkens alle grond verzameld als bulkmonster, waaruit enerzijds stalen genomen kunnen worden voor botanisch onderzoek en die anderzijds volledig uitgezeefd kunnen worden om na te gaan of er zich nog kleine grafgiften in de vulling bevinden die niet tijdens het verdiepen zijn herkend.
Na het vrijleggen van de skeletresten zijn ook enkele stalen genomen voor onderzoek naar parasieten, waarbij ook een referentiestaal is genomen van de omliggende natuurlijke moederbodem.
De skeletten zijn getekend, fotogrammetrisch vastgelegd en gefotografeerd met een digitale camera, waarna de skeletresten zijn geborgen door de fysisch-antropoloog.
In het geval er grafgiften aanwezig waren, zijn deze ook op het plan ingetekend, fotogrammetrisch vastgelegd en geborgen. Elk grafgift heeft een uniek vondstnummer gekregen.
Na het bergen van de skeletdelen is het graf verder verdiept, waarbij eventuele houtresten digitaal met de gps zijn ingemeten. Eens de onderkant van het graf was bereikt, zijn ook hiervan hoogtematen genomen.