Door middel van vier parallelle proefsleuven, telkens op 15m van elkaar, een kijkvenster en een proefput werd een oppervlakte van 346 m2, goed voor 10,71 % van het totale onderzoekbare terrein. Een proefsleuf werd onderbroken door de aanwezigheid van een kelder. Enkel in sleuf 1 en 2 werd er een profiel geregistreerd. Sleuven 3 en 4 vertoonde geen natuurlijke bodemopbouw meer. Alle aangelegde sleuven, profielen en hoogtes werden ingemeten door middel van een GPS.
Het proefsleuvenonderzoek wees uit dat het terrein kon onderverdeeld worden in twee zones. De zuidelijke tuinzone bleek niet al te fel geroerd te zijn in het verleden en bevatte onder een dunne Ap-horizont een pakket colluvium met daaronder een Bt-horizont. In de noordelijke bebouwde en afgegraven zone werd er meteen op de (afgetopte) Bt-horizont aangelegd.