Het veldwerk werd uitgevoerd conform de Code van Goede Praktijk. De opmetingen werden handmatig uitgevoerd met een GPS-aangestuurd systeem met precisie van 1 cm. De teelaarde, het aangelegde vlak, de sporen en de storten werden onderzocht met een metaaldetector. Het archeologisch vlak werd handmatig opgeschoond. Alle sporen kregen een uniek nummer, werden beschreven en geregistreerd via foto’s en opmetingen. De grondsporen werden geregistreerd, gecoupeerd en onderzocht. Stalen werden genomen bij het uithalen van de sporen. Er werden voldoende referentieprofielen aangelegd om de bodemopbouw van het onderzoeksgebied na te gaan.
De opgravingszone werd opgedeeld in 8 werkputten zodat elke zone op korte termijn afgewerkt kon worden en de sporen niet degraderen door het openliggen.
Aan de noordelijke straatzijde bleek de bodem zeer sterk verstoord waarbij geen archeologisch erfgoed meer verwacht werd. Ook in het uiterste zuidelijke deel kon slechts een smalle strook onderzocht worden omwille van buffers langsheen de aanpalende woningen en tuinen.