Het terrein werd onderzocht door middel van drie NW-ZO georiƫnteerde proefsleuven en drie proefputten. De afstand tussen de proefsleuven bedroeg ca. 15 m en waren 2 m breed. De onderzochte oppervlakte van de sleuven en proefputten bedroeg 217 m2. Aan het noordwestelijke uiteinde van een van de sleuven werd een kijkvenster aangelegd, omdat hier geen ophogingslagen voorkwamen. De oppervlakte van dit kijkvenster bedroeg ca. 67 m2. Er werd 10,6 % van de totale oppervlakte onderzocht. Het vervangen van de meest noordoostelijke proefsleuf door drie proefputten was nodig omdat zich op deze locatie leidingen en kabels bevonden die niet weggegraven mochten worden. Ook werd op deze locatie de diepste verstoring verwacht.
Er werden in totaal vier profielputten aangelegd om de bodemopbouw te kunnen bepalen. Er werden tijdens het proefsleuvenonderzoek geen stalen genomen.