Het onderzoek startte met een landschappelijk bodemonderzoek waarbij er in totaal zes boringen werden uitgevoerd. Deze boringen toonde aan dat het bodembestand grotendeels verstoord was. Voor het proefsleuvenonderzoek werd er gehoopt op 7 proefsleuven over het volledige onderzoeksgebied. Na een Klip-melding bleken er verschillende leidingen aan de westelijke zijde van het terrein te lopen. De proefsleuven werden wat naar het oosten verschoven. In totaal werden 8 sleuven aangelegd en één kijkvenster, zo werd 12,2% van het onderzoekbare gebied onderzocht. Er werden 6 profielputten aangelegd.
Er werden geen stalen genomen voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek.