Het onderzoek bestond uit twee fasen: eerst een landschappelijk bodemonderzoek en daarna een proefsleuvenonderzoek. Voor het bodemonderzoek werden zes boringen uitgevoerd in een driehoeksgrid van 30 × 20 meter over het plangebied. De boringen gebeurden met een edelmanboor (diameter 7 cm) en de bodemprofielen werden beschreven volgens FAO-richtlijnen en digitaal geregistreerd. Tijdens deze fase werden geen vondsten of sporen aangetroffen.

Omdat sporensites vanaf de metaaltijden niet konden worden uitgesloten, volgde een proefsleuvenonderzoek. Hierbij werden sleuven machinaal aangelegd tot op het eerste archeologisch niveau, profielen ingetekend en alle sporen gecontroleerd met een metaaldetector. Ook werd aandacht besteed aan mogelijke lithische artefacten. In totaal werd 172 m² onderzocht (ongeveer 5,3% van het terrein), minder dan gepland door vergunningsvoorwaarden (behoud van bomen).