Per in het veld herkende structuur werd minimaal één bulkmonster genomen uit een paalspoor. Hierbij werd voorkeur gegeven aan het spoor dat het meeste houtskool leek te bevatten op basis van de coupegegevens. Ook werd voorkeur gegeven aan het bemonsteren van de paalkern. Er zijn in totaal 13 bulkmonsters genomen.
Voor de datering van de inhumatiegraven werden de lagen met houtschaduw bemonsterd door middel van een Kubiena box (10.3 x 8.4 x 5 cm), die normaal voor micromorfologisch onderzoek worden gebruikt.
De bulkstalen zijn door BAAC Vlaanderen met water gezeefd (maaswijdte 2 mm). De gedroogde zeefresiduen zijn door de projectleider bekeken op de aanwezigheid van graankorrels. In de zeefresiduen zijn slechts kleine hoeveelheden houtskool aanwezig. Bij slechts één zeefresidu (M24) is een graankorrel waargenomen. Het staal is afkomstig van een paalkuil behorende tot structuur H1. De graankorrel werd geselecteerd voor een 14C-datering.
Uit crematiegraf S3003 werd door fysisch antropoloog Merel Van Eynde een fragment verbrand bot (vermoedelijk afkomstig van de tibia) geselecteerd voor een 14C-datering.
De dateringen zijn uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (IRPA/KIK) onder leiding van Mathieu Boudin.
Auteurs: Bakx, Ron
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba
Bron: BAKX R. e.a. 2025: Eindverslag opgraving Oudenburg, Brugsesteenweg 73 (fase 2), BAAC Vlaanderen Rapport 2976, Evergem.
Type: eindverslag (archeologieportaal)
Datum: