Gebeurtenis

Inventarisatie tuinen en parken in Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee

geografische inventarisatie
ID
1103
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1103

Beschrijving

Het agentschap Onroerend Erfgoed is in 1994 gestart met het in kaart brengen van tuinen en parken met erfgoedwaarde. In de periode 1998-2003 werden de gemeenten Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee geïnventariseerd, de resultaten van dit onderzoek verschenen in 2004 in een M&L-Cahier van de reeks “Historische tuinen en parken van Vlaanderen”. In de periode 2013-2016 werden alle tuinen en parken van deze reeks in de online erfgoedinventaris opgenomen. Voor dit gebied met een oppervlakte van 12.876 hectare resulteerde dit uiteindelijk in 49 erfgoedobjecten.

In de Inventaris van Historische Tuinen en Parken worden zowel bescheiden voortuinen en villatuinen als stadsparken en kasteeldomeinen van meerdere hectaren opgenomen. Voor elk item wordt getracht aan de hand van kaarten, iconografisch materiaal, literatuuronderzoek en terreinstudie de aanleg en evolutie te schetsen. Architecturale en ruimtelijk-structurerende kenmerken zoals de aanwezigheid van zichtassen, tuinornamentiek, het architecturale microreliëf, en de padenstructuur worden hierbij besproken. Het determineren en opmeten van het aanwezige bomenbestand geeft informatie over de verschillende aanplantingscampagnes en de soortenvariatie die in de tuin of het park aanwezig is.

Kasteelparken

In de periode 1800-1820 werden een hele reeks geometrisch aangelegde tuinen en parken getransformeerd tot vroeg-landschappelijk parken. De deformalisering betrof in de eerste plaats de waterpartijen. Het nieuwe patroon met golvende contouren, verbredingen, aanzwellingen en plotse vernauwingen – vaak opgestuwde en verbrede beken en grachten –is hierbij typerend. Voor deze ‘landschappelijke’ heraanleg worden vaak oude elementen hergebruikt: de opstuwing en verbreding van een beek zoals in het kasteeldomein van Kwabeek of de verbeding en uitdieping van een arm van de slotgracht zoals bij het Domein Hottat.

De strak geometrische patronen van de 18de-eeuwse aanleg (dreven, lanen, terrassen, tuinperimeter) worden bij de omvorming naar een landschappelijk park doorgaans uitgewist, maar in het ‘bosquet’ van het kasteelpark van Kwabeek is naast het 19de-eeuwse tracé van kronkelpaden ook de 18de-eeuwse ganzenvoet nog gedeeltelijk zichtbaar.

In de meeste gevallen vervaagt deze vroeg-landschappelijke fase door een latere laat-landschappelijke aanleg. In enkele gevallen, zoals in het Klein Park te Lovenjoel, is de vroeg-landschappelijke fase echter nog duidelijk aanwezig. Samen met deze vroeg-landschappelijke aanleg verdween dikwijls de slotgracht, vooral wanneer het water tot tegen de gebouwen kwam zoals bij het kasteel van Kwabeek. Dit relict van de feodale structuur werd vermoedelijk niet alleen uit  esthetische overwegingen verwijderd, maar ook omwille van hygiënische redenen. Stilstaand water werd gezien als een bron van “ongezonde uitwasemingen en funeste epidemieën”, zoals gesteld wordt in een ambtelijk stuk van 1810.

Molenvijverparken

Vanaf omstreeks 1850 ontwikkelen welvarende boerderijen zich, vaak ondersteund door niet-agrarische nevenactiviteiten zoals een brouwerij of paardenfokkerij, tot villa of ‘kasteel’. De bijhorende landschappelijke tuinen worden herenboerenparkjes genoemd. Voorbeelden hiervan vonden we in Boutersem en Kor­beek-Lo. Enigszins verwant hiermee, maar meer in de tijd verspreid, zijn de molenvijverparken, waaromheen zich vroeg of laat een vorm van parkaanleg heeft ontwikkeld. Het centraal gegeven hierbij is de molenvijver(s) en de initiatiefnemer is meestal de molenaar zelf. Het oudste en meest spectaculaire voorbeeld werd aangetroffen in Het Groot Park te Lovenjoel. Hier wordt bij de molenvijver rond 1740 een kasteelachtig buitenverblijf opgetrokken met een regelmatige geometrische tuin, die in de eerste helft van de 19de eeuw plaats ruimt voor een landschappelijk park. Het molenvijvertype zal in een meer bescheiden vorm tot ver in de 20ste eeuw welvarende molenaars inspireren. Voorbeelden uit het interbellum zijn het Papiermoleken in Korbeek-Lo en het molenvijverparkje in Bierbeek.

Villatuinen

Tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw wordt een groeiend aantal villatuinen, zelden groter dan één hectare aangelegd. De meeste van deze tuinen zijn een verkleinde versie van het laat-landschappelijke park, maar de moderniteit doet haar intrede in de vorm van een garage of een zwembad, zoals in het domein Zielenberg . In enkele gevallen – vooral in de moes- en bloementuinen – zijn invloeden merkbaar van de ‘Nouveau jardin pittoresque’, soms gecombineerd met cottagearchitectuur, zoals in de tuin van de villa Varenberg. Neoformele stijlen of ideeën uit de ‘Arts and Crafts’-beweging of de Belgische ‘Nouveau jardin pittoresque’ (op­gericht in 1913) spelen bij het hertekenen van parken en tuinen aan het einde van de 19de eeuw of tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw overigens een beperkte rol. Ze betreffen alleen de onmiddellijke omgeving van het huis of het kasteel, de toegangspartij of het ereplein, zoals in het Hof van Kerkom, het kasteeldomein van Bunsbeek of bij Villa ‘Le Chêneau’ te Oud-Heverlee.

Pastorietuinen

In de loop van de 18de eeuw worden de pastorieën van Korbeek-Lo, Opvelp, Butsel (Boutersem) en Vertrijk herbouwd. Deze heropbouw ging meestal gepaard met een herschikking van het hele pastoriegoed volgens het vigerende model van “vivre entre cour et jardin”. In de loop van de 19de eeuw wordt bij veel pastorietuinen nogmaals op een bestaande trend ingespeeld door de aanleg van een landschappelijk parkje, naast de oude, rechthoekige, bij het huis aansluitende nuts- en siertuin. Hiervoor werd het traditionele ‘pastoorsbosje’, een hakhoutbosje, opgeofferd en omgevormd tot een miniatuurversie van een kasteelpark in landschappelijke stijl. Zo ook bij de pastorie van de Sint-Remigiuskerk in Neervelp waar naast de vlakke tuin bij de pastorie ook een golvend, landschappelijk aangelegd perceel bewaard bleef waarin  een met bruine beuken aangeplant heuveltje van circa 1850.

Bedreigingen

Verbredingen en rechttrekkingen van wegen zijn voor een aantal tuinen en parken nefast geweest. Dat ging vaak ten koste van de randbeplanting (oude hagen of bomenrijen) en soms van oude tuinmuren en hekken. Een vroege golf van rechttrekkingen en verbredingen in het gebied is rond 1840 merkbaar. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog, bij de opkomst van het autoverkeer, was er eveneens een belangrijke piek. De pas uitgebroken iepenziekte werd toen volgens sommigen als alibi gebruikt om door massale rooiingen aanpassingen van het wegennet mogelijk te maken en ze bovendien, dankzij de houtverkoop, te financieren. De iepenziekte had ook gevolgen voor de aanplantingen in tuinen en parken. De enige resterende omvangrijke iep bevind zich in het Klein Park te Lovenjoel. Hier komt ook nog bonte Engelse iep (Ulmus procera ‘Argenteovariegata’) in de vorm van uitbundige wortelopslag voor als relict van verdwenen bomengroepen.

Tijdens de betonnering van het wegennet aan het einde van de jaren 1940 en in de eerste helft van de jaren 1950 werden ook talloze secundaire wegen op een standaardbreedte van vijf of zes meter gebracht en bochten afgesneden. Het park van het Hof van Kerkom werd op die manier ernstig verminkt.

Een deel van deze tekst werd integraal overgenomen uit:

  • DENEEF R., 2004: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.

Auteurs: Deneef, Roger; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie tuinen en parken in Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1103 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.