In de zomer van 2017 werkte Hilde Kennes van het agentschap Onroerend Erfgoed de inventaris van het bouwkundig erfgoed in Hoeilaart af. Met 112 bouwkundige relicten en 38 gehelen is er een actuele lijst van het waardevolle bouwkundige erfgoed voorhanden.
De vorige generatie inventariseerders maakte in de jaren 1970 een eerste inventaris van Hoeilaart. Toen selecteerde men nog helemaal anders, gefocust op grote en historische architectuur, en beperkte de inventaris zich tot amper acht panden. Met de Sint-Clemenskerk, het kasteel van Hoeilaart, de priorij van Groenendaal, de kapel Onze-Lieve-Vrouw Willerieken en enkele historische hoeves werd de historiek van Hoeilaart geschetst. Een grondige herinventarisatie in 2016-2017 vulde de selectie aan met recentere architectuur die een volledig beeld geeft van de architecturale rijkdom van de gemeente.
Het westelijke deel van Hoeilaart, meer dan de helft van de totale oppervlakte, wordt ingenomen door het Zoniënwoud dat in zijn totaliteit meer dan 4000 ha beslaat en een overblijfsel vormt van het oude Kolenwoud. Hier bevinden zich de overblijfselen van de Priorij van Groenendaal, die een belangrijke impact had op de latere ontwikkeling van Hoeilaart.
Het oostelijke deel van Hoeilaart vormt de woonkern, die als het ware gehalveerd wordt door de verbindingsas Overijse-Groenendaal; het noordelijke deel omvat het religieuze centrum met de neoromaanse Sint-Clemenskerk op het Gemeenteplein, het zuidelijke deel het administratieve centrum met de gemeentediensten die ondergebracht zijn in het vroegere kasteel de Man d’Attenrode en bijhorende hoeve. Het bijhorende park werd ingericht als gemeentepark.
Als bakermat en bekend centrum voor druiventeelt onder glas wordt de gemeente ook wel 'Glazen Dorp' genoemd door de (voormalige) aanwezigheid van vele serres. Het is niet verwonderlijk dat er meer dan vijftig serristenwoningen in de inventaris zijn opgenomen, die in het straatbeeld opvallen door hun rijkere uitwerking als getuige van de welstand van weleer. Vaak ook zijn ze te herkennen door het gebruik van versieringen die refereren aan de druiventeelt. Ondanks de teloorgang van de druiventeelt vanaf de jaren 1960 bleven er nog wel wat serres bewaard, hoewel de benaming 'glazen dorp' nu wel achterhaald is. De uitgestrekte percelen die voorheen werden ingenomen door serres werden vooral in het laatste kwart van de 20ste eeuw verkaveld en bebouwd waardoor nieuwe woonwijken ontstonden.
De noordoostelijke strook van het woongebied van Hoeilaart wordt gekenmerkt door twee in noordelijke richting lopende straten, namelijk de Koedaalstraat en de Jezus-Eiksesteenweg, waar nog veel serristenwoningen bewaard bleven; de zuidelijke zone tussen beide werd verkaveld en bebouwd met vrijstaande eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw (straten genoemd naar grote Vlaamse schrijvers). In de 19de eeuw lag hier de woning van Felix Sohie met een groot aantal bijhorende serres, waaronder diverse muurserres. Het geboortehuis van Felix Sohie stond in de Felix Sohiestraat; een gedenkplaat met een bronzen medaillon refereert hieraan. Zeker te vermelden in deze omgeving is het neogotische landhuis met omringend park van de familie de Quirini en het 18de-eeuwse Smeyberghof, één van de weinige historische hoevecomplexen in Hoeilaart.
Wat betreft de talrijk verspreide serristenwoningen zijn er afhankelijk van de bouwperiode twee hoofdtypes te onderscheiden. Uitzondering hierop zijn de neogotische woning van Hendrik Sohie, opgetrokken in 1890 in neogotische stijl aan de Brusselsesteenweg 106, Woning Vandervaeren in de Jan Baptist Denayerstraat 22 en Villa Muyldermans in de Edmond Vandervaerenstraat 42. Deze woningen hebben veeleer het allure van een landhuis. Woningen uit de eerste bloeiperiode van de druiventeelt dateren uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, meer bepaald van voor de Eerste Wereldoorlog (circa 1880-1910) en zijn van een vrij eenvoudig bouwtype: het zijn vaak vrijstaande tweegevelwoningen met traditionele opbouw en indeling (Nilleveldstraat 30). Door hun iets rijkere uitwerking verwijzen ze duidelijk naar de nieuwe welstand van de serrist. De plattegrond is overwegend rechthoekig; bij een dubbelhuisopstand ligt de inkomhal (met achteraan de trapkast) centraal en zijn er links en rechts van de gang twee grote kamers; bij een enkelhuisopstand zijn er slechts leefruimten aan één van beide zijden. Als materiaal werd er gebruik gemaakt van baksteen met decoratieve verwerking van anders gekleurde baksteen voor onder meer speklagen, ontlastingsbogen, hoekkettingen, boogfriezen, ... Zoals gebruikelijk werden lekdrempels en trappen uitgevoerd in blauwe hardsteen. De gevel wordt meestal afgelijnd door een houten kroonlijst op tandlijst en klossen.
Na de Eerste Wereldoorlog was de economische situatie omstreeks 1925 grotendeels hersteld en kende de druiventeelt een tweede grote bloeiperiode, die opnieuw gepaard ging met de bouw van talrijke serristenwoningen. Het gaat hierbij meestal om villa’s opgesmukt met erkers, balkons en portieken. Het meest opmerkelijke element hierbij is de portiek ter hoogte van de inkom met decoratief houtwerk, dat jammer genoeg in een zeer snel tempo verdwijnt en/of vervangen wordt door vereenvoudigd, hedendaags schrijnwerk.
Trendsetter hierbij was de Hoeilaartse architect Charles Mariën (1879-1946) wiens decoratieve, 'pittoreske' stijl in de omgeving een massale verspreiding kende. Volgens een onderzoek van C. Verhaegen situeerde de meest productieve periode van deze architect zich van na de Eerste Wereldoorlog tot circa 1930. De plattegrond van zijn woningen is overwegend asymmetrisch met een uitgewerkte portiek voor het inspringende deel. Mariën werkte zeer nauw samen met een aantal aannemers, waardoor zijn ontwerpen, ondanks de rijke uitvoeringen, dikwijls heel weinig gedetailleerd waren; eenzelfde ontwerp werd vaak meermaals uitgevoerd, meestal zonder of slechts met summiere wijzigingen. De belangrijkste aannemers waarmee Mariën samenwerkte waren Wollanders, Lauwers, Charleer en Vandervaeren.
Dient nog te worden opgemerkt dat vele serristenwoningen nog voorzien zijn van een ruime tuin waar voorheen serres lagen. Andere percelen werden vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw, vooral in het laatste kwart verkaveld voor nieuwbouw; voorbeeld hiervan is de sociale verkaveling Solheide (einde jaren 1960) ter plaatse van de vroegere serres van de familie Sohie.
Het zuidwestelijke deel van het woongebied van Hoeilaart, vlak bij het Zoniënwoud, ten zuiden van de spoorlijn Brussel-Namen behoorde lange tijd tot het Zoniënwoud. Het gebied, momenteel gevat tussen de spoorlijn en het Zoniënwoud werd verkaveld tijdens het interbellum en groeide uit tot een residentiële wijk in een groene omgeving waar een aantal ontwerpen van bekende architecten te vinden zijn. De aanleg van de straten binnen de wijk werd op het kadaster geregistreerd in 1928. Als voorbeelden van de woningen die hier werden gebouwd halen we de cottage-getinte villa aan van Charles Mélotte en Villa Le Clôs Fleuri.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Herinventarisatie bouwkundig erfgoed Hoeilaart [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1198 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.