Archeologische opgraving naar aanleiding van een toevalsvondst.
Op verzoek van de aannemer en architect zijn, vanwege de mogelijke verandering in de stabiliteit van de aangrenzende gevels, de archeologische graafwerkzaamheden niet dieper gegaan dan +79,00 m TAW. Dit is ook het niveau waarop de moederbodem zichtbaar was en er zich (op de gracht na) geen archeologische sporen meer bevonden.
Tijdens deze werkzaamheden werd het werk bemoeilijkt door enkele tegenslagen die het gevolg waren van de aan de gang zijnde graaf- en constructiewerken. Ten eerste was er wateroverlast door een gebroken waterleiding, waardoor een deel van de werkput onder water liep en de opgravingstrategie moest worden aangepast. Een deel van het terrein was niet meer toegankelijk, de reeds gecoupeerde kuilen liepen vol en het dieper gelegen deel van de werkzone (werkput 2) moest worden leeggepompt. Daarnaast werd een gasleiding geraakt waardoor het werk tijdelijk moest worden opgeschort. Dit gaslek deed zich voor op het moment dat het reeds aangelegde deel van het plangebied, meer specifiek de noordelijke zone van werkput 1 en geheel werkput 2 was onderzocht. Het centrale en zuidwestelijke deel van werkput 1 moest dan nog worden onderzocht. Binnen dit gebied bevond zich nog een pakket grond dat eerst machinaal verwijderd moest worden. Vanwege het gaslek dienden deze archeologische werkzaamheden echter tijdelijk te worden opgeschort. Om te voorkomen dat delen van het plangebied per ongeluk verstoord zouden worden tijdens de afwezigheid van de archeologen werd met behulp van jalons aangegeven tot waar het plangebied onderzocht was. Bij terugkomst bleken deze echter te zijn verwijderd en had men de bouwput verder uitgegraven dan was afgesproken. Tevens is een deel van 8,00 bij 9,00 m in het midden van het opgegraven areaal (werkput 1) niet onderzocht, omdat hier de bouwkraan reeds was ingegraven, gefundeerd en opgebouwd.