Op 1 januari 2025 fusioneren Merelbeke en Melle tot de gemeente Merelbeke-Melle. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in deze gemeenten gebeurde lang voor deze fusie, en wordt daarom in twee aparte gebeurtenissen besproken.
De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Merelbeke en deelgemeenten Bottelare, Lemberge, Melsen, Munte en Schelderode werd gepubliceerd in 1989 in boekdeel 12n2 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van het voorjaar van 1980 tot eind 1988. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Merelbeke, Bottelare, Melsen, Munte en Schelderode leverde 250 inventarisfiches op.
Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staatshervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten.
De doelstellingen van de inventarissen in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Het Oost-Vlaamse inventaristeam kon verder bouwen op de standaardmethodologie toen ze in 1980 het onderzoek voor het arrondissement Gent aanvatten.
Deze regio werd vooral gekenmerkt door een uitgesproken landelijk karakter, waarin de steekeigen kenmerken goed bewaard waren, en de traditionele dorpskernen nog duidelijk afleesbaar waren. Hoewel er per kanton natuurlijk accenten moesten gelegd worden, kon de klassieke aanpak overal toegepast worden. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd.
De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 toch geleidelijk aan voor een duidelijke verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventariseren steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever.
Wat de uitgave betreft streefde men naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Voor het arrondissement Gent was nummer 12n voorzien. De grote omvang van het arrondissement maakte een kantonnale opdeling nodig, goed voor vijf boeken. De publicatie van de eerste twee boekdelen vond plaats in 1989: 12n1 voor het kanton Nevele en 12n2 voor de kantons Destelbergen en Oosterzele. Deze kantons werden samengenomen omwille van hun historische samenhang en een aantal gemeenschappelijke karakteristieken zoals hun geografische ligging en de toenemende verstedelijking met Gent als epicentrum. Dit boekdeel bevat behalve de inventaris van Merelbeke, ook het bouwkundig erfgoed van Destelbergen, Gavere, Melle en Oosterzele.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 12n2 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in de kantons Destelbergen en Oosterzele. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.
In de geografische inleiding over de kantons Destelbergen en Oosterzele geeft de auteur een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in deze twee sterk gelijkaardige kantons opleverde.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde een inventaristeam in 1980-1988 in Merelbeke, Bottelare, Lemberge, Melsen, Munte en Schelderode 250 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. Het grootste deel van de erfgoedobjecten werd geregistreerd in Merelbeke, goed voor 108 fiches. In de andere deelgemeenten werden telkens een twintig- tot dertigtal panden en constructies beschreven.
De inventaris van Merelbeke bevat het evidente bouwkundige erfgoed dat de gemeente- en dorpscentra typeerde zoals parochiekerken en pastorieën, scholen, kloosters, dorps- en notabelenwoningen en cafés. Ook de talrijke kastelen, landhuizen en hoeves in het omliggende groene gebied zijn vaste elementen in de Vlaamse inventarissen. In Merelbeke maakt het agrarische bouwkundige erfgoed meer dan de helft van de inventaris uit, waarvan een belangrijk deel opklimmend tot de 18de eeuw.
Hoewel er in principe geen chronologische limiet meer bestond voor opname in de inventaris, is het voor Merelbeke zeer duidelijk dat men zich in praktijk vasthield aan een bouwdatum voor circa 1940. Er zijn maar vijf gebouwen uit de naoorlogse periode geïnventariseerd, alle drie uit de jaren 1950. Het betreft het gemeentehuis van Lemberge, de parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans in Merelbeke en de hulpkerk Sint-Hendrik in Merelbeke. Kerken en gemeentehuizen zijn typologieën die omwille van hun betekenis in de gemeenten bijna altijd werden opgemerkt; ze werden dus minder omwille van hun bouwperiode en architectuur dan om hun typologische betekenis binnen de gemeente geselecteerd.
Een ander duidelijk hiaat in de inventaris bouwkundig erfgoed van Merelbeke van 1980-1988 zijn de bunkers. De bunkers uit de jaren 1930 van het Bruggenhoofd Gent worden enkel in de inleiding van Munte vermeld, maar niet in de andere deelgemeenten, en ze kregen geen eigen beschrijving. Zij zijn pas in 2019-2021 door het agentschap Onroerend Erfgoed als nieuwe erfgoedobjecten aan de inventaris bouwkundig erfgoed van Merelbeke toegevoegd.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Merelbeke [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/449 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.