Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Moorslede

geografische inventarisatie
ID
450
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/450

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van Moorslede en deelgemeente Dadizele werd gepubliceerd in 1999 in boekdeel 17n1 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. De optekenperiode liep van januari 1998 tot februari 1999. De resultaten van het onderzoek werden gepubliceerd in 1999. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Moorslede en Dadizele leverde 236 inventarisfiches op.

Context en doelstelling

De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Moorslede situeert zich in de hoogtijperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. De inventaris vormde in de jaren 1990 een essentieel instrument binnen het beleid van de opeenvolgende ministers Johan Sauwens en Luc Martens. Allebei wilden ze een snelle afwerking en een actualisatie van de inventaris, om een optimaal beschermingsbeleid te kunnen voeren. Gedreven door deze beleidsvisie, publiceerden de inventaristeams in Vlaanderen in de jaren 1990 negentien boeken, dubbel zoveel als wat ze in het vorige decennium realiseerden.

In West-Vlaanderen zorgde het aanslepende personeelstekort en het tussentijdse beschermingsbeleid voor een lange onderbreking. Na de afwerking van de inventaris van het arrondissement Ieper met het derde boekdeel in 1991, waren er pas acht jaar later twee nieuwe publicaties, 17n1 en 17n2, die het arrondissement Roeselare behandelden. Dankzij de tussenkomst van Minister Luc Martens werd een inhaaloperatie op gang gebracht: sinds november 1997 werden zes nieuwe medewerkers ingezet om de opgelopen achterstand in West-Vlaanderen bij te werken. Vier ervan onderzochten het arrondissement Roeselare terwijl de andere twee de Brugse binnenstad inventariseerden.

De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn, als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten.
  2. Vervolgens wil de inventaris een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Tenslotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Methodologie

De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van Moorslede bleef de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen volgen. De instroom van jonge onderzoekers zorgde echter voor een aansluiting bij de nieuwste ideeën van bouwhistorisch onderzoek. De aanpassing van de methodologie aan de evolutie in de monumentenzorg wordt expliciet omschreven in de verantwoordingen en inleidingen.

Veldwerk vanop de openbare weg bleef de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Waar onderzoek van de interieurs in de standaard methodologie beperkt bleef tot kerken en een aantal openbare gebouwen, bezocht men bij de inventarisatie van boekdeel 17n1 ook privé-interieurs. Voor het eerst lezen we in de verantwoording dat “de interieurs van privégebouwen in de mate van het mogelijke werden bezocht”, wat afwijkt van de standaardformuleringen betreffende het onderzoek van interieurs die we in alle voorafgaande delen van de Bouwen-reeks lazen.

Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet gepubliceerd archiefmateriaal voor alle inventarisobjecten nooit tot de standaardmethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen. Omdat in de stad Roeselare de bouwaanvragen waren bewaard, ging men daar over tot een systematisch onderzoek van deze documenten; in Ledegem en Moorslede werden geen bouwdossiers geconsulteerd. In tegenstelling tot de Antwerpse teams, deden de West-Vlaamse inventaristeams in de jaren 1990 nog geen onderzoek in het archief van het kadaster om de 19de- en 20ste-eeuwse wijzigingen van het bouwkundig erfgoed te documenteren.

Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Dat deed men ook voor het arrondissement Roeselare. Omdat de opgetekende items in het Roeselaarse en het systematische onderzoek van de bouwaanvragen meer materiaal hebben aangebracht dan verwacht, splitste men ook de inventaris van het arrondissement Roeselare op in twee boekdelen. Het kanton Roeselare, met fusiegemeenten Ledegem, Moorslede en Roeselare, publiceerde men in boekdeel 17n1. De inventaris van de gemeenten Hooglede, Ingelmunster, Izegem, Lichtervelde en Staden, gelegen in de kantons Hooglede, Izegem en Lichtervelde zijn verzameld in boekdeel 17n2.

De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de erfgoedwaarde van het geselecteerde erfgoed extra motiveren en linken maken met de context waarin het erfgoed werd gewaardeerd. Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie. Bij boekdeel 17n1 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor het volledige kanton, waarin men in het architectuurhistorisch overzicht uitgebreid de conclusies beschrijft van de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed, voorafgegaan door een algemene situering, een landschapstypering en een historische achtergrond. Men maakt ook voor elke gemeente en deelgemeente een inleiding op, waarbinnen het bouwkundig erfgoed wordt gekaderd.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in de gemeenten van het kanton Roeselare gebeurde in 1998-1999. Men gebruikte toen de waarden opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Waar men in de stad Roeselare op basis van het onderzoek van de bewaarde bouwdossiers een ruime selectie bouwkundig erfgoed van na de Tweede Wereldoorlog selecteerde, was dat in Moorslede veel minder het geval. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type. Hoewel de inventaris van Moorslede formeel als een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Moorslede

Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1998-1999 in Moorslede en Dadizele 236 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. 155 daarvan zijn gelegen in spilgemeente Moorslede. In Dadizele nam men 80 bouwkundige objecten op. Eén object bleek achteraf op het grondgebied van het naburige Wervik te liggen.

De impact van de Eerste Wereldoorlog op de bebouwing en dus op de inventaris bouwkundig erfgoed is groot. Moorslede werd quasi totaal verwoest en in Dadizele was er aanzienlijke schade. Van de wederopbouwarchitectuur zijn tal van representatieve voorbeelden opgenomen, doorgaans in de typerende bakstenen historiserende bouwstijl die in West-Vlaanderen het populairste was. Zowel woningen in de dorpskernen, kerken, openbare gebouwen en hoeves worden wederopgebouwd. Het wederopgebouwde gemeentehuis van Moorslede en het meer historiserende eclectische gemeentehuis van Dadizele zijn, in tegenstelling tot voor de oorlog, blikvangers in het dorpsbeeld. Vermeldenswaardig, voor de naoorlogse klooster- en schoolbouw, is het Klooster Ten Bunderen te Moorslede, wederopgebouwd in 1922-1923, in een regionaal geïnterpreteerde neogotische bouwtrant, naar ontwerp van de Brugse architect A. De Pauw. Typerend in Moorslede zijn de grote burgerhuizen met mooi uitgewerkte bakstenen gevels in historiserende stijl. Vernieuwend is de tuinwijk De Bokken ten behoeve van de volkshuisvesting buiten de oude dorpskern van Moorslede. Een groot deel van het agrarisch bouwkundig erfgoed in Moorslede en Dadizele betreft wederopgebouwde hoeves.

Van het typische oorlogserfgoed dat op het grondgebied van Moorslede werd bewaard, maakte men enkel van de militaire begraafplaats New British Cemetery in Dadizele een beschrijving op. Andere begraafplaatsen werden, net zoals de Duitse bunkers, pas tijdens een thematische inventarisatie begin 21ste eeuw aan de inventaris bouwkundig erfgoed van Moorslede toegevoegd.

Van de bewaarde oudere architectuur werden de representatieve en herkenbare voorbeelden beschreven in de inventaris bouwkundig erfgoed. De Sint-Martinuskerk te Moorslede is representatief voor de kerkenbouw in het kanton, waar de meeste dorpen een Romaans bedehuis bezaten, waarvan de resten beperkt blijven tot het hergebruik van ijzerzandsteen in de huidige kerkgevel. Binnen de kerkelijke architectuur speelt de bedevaartskerk Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Dadizele een belangrijke rol. Deze, voor de streek uitzonderlijke basiliek, ontworpen door de Engelse architect E.W. Pugin en opgetrokken tussen 1860 en 1878, sluit aan bij de Engelse neogotiek zogenaamd Reformed gothic. Het kasteel van Dadizele, geïnventariseerd als V.Z.W. Mariënstede heeft eveneens een hoge erfgoedwaarde, teruggaand op de verdwenen middeleeuwse waterburcht van de heren van Dadizele met opper- en neerhof. Wegkapellen zijn verspreid over het hele grondgebied, toch zijn ze prominenter aanwezig in het landelijk deel. Het oudste gekende bedehuisje van het kanton is de barokke Spaanse Kapel te Dadizele. Voorts zijn er de twee ommegangen te Dadizele, de Grote ommegang en de Kleine ommegang, als typische uitingen van volksdevotie. Behalve de aandacht voor erfgoed met historische waarde, had het inventaristeam ook oog voor recenter erfgoed, gebouwd na de Tweede Wereldoorlog. Men selecteerde een woning van de Roeselaarse architect Louis Fabri uit 1947 en de eigen woning van de Moorsleedse architect L. Hameeuw.

  • GOEDLEVEN E. 1999: Woord Vooraf, in: DE GUNSCH A., METDEPENNINGHEN C., TANSENS A. & VANNESTE P., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Roeselare, Kanton Roeselare, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 17n1, Brussel – Turnhout, V-VI.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Moorslede [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/450 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.