De inventaris bouwkundig erfgoed van Wervik en deelgemeente Geluwe werd gepubliceerd in 1991 in boekdeel 11n3 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Dit boekdeel omvat de gemeenten gelegen in de kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep vanaf de zomer 1983. De afwerking en publicatie gebeurde pas in 1991, omdat het onderzoek onderbroken moest worden voor de publicaties van boekdelen 11n1 en 11n2. Daarom vonden tussen 1983 en 1991 nog controlebezoeken, aanvullingen en correcties plaats. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Wervik en Geluwe leverde 208 inventarisfiches op.
De inventaris bouwkundig erfgoed van Wervik werd opgemaakt door het inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen in ‘buitendienst’ Brugge. Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staatshervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten.
De doelstellingen van de inventaris in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks en in elke buitendienst steeds dezelfde:
Het West-Vlaamse inventaristeam kon verder bouwen op de standaardmethodologie van Bouwen door de eeuwen heen toen ze in 1982 het onderzoek voor het arrondissement Ieper aanvatten, waarvan de inventarissen in boekdelen 11n1, 11n2 en 11n3 werden gepubliceerd. Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 toch geleidelijk aan voor een duidelijke verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventarisproject steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever.
In de reeks inventarissen van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, neemt 11n1, voor het kanton Ieper, methodologisch gezien een aparte plaats in. In functie van de alomtegenwoordige wederopbouwarchitectuur uit de jaren 1920-1930 en soms nog later, werkte men een op maat gesneden methodiek uit. Ook voor de kantons Mesen -Wervik- Zonnebeke, in 1991 uitgegeven in 11n3, was deze specifieke onderzoeksmethode essentieel. Met selectie op basis van veldwerk kwam men er niet in deze regio: daarvoor moest men eerst zelf de nodige achtergrondkennis verzamelen. De systematische consultatie van het archief van de Dienst van de Verwoeste Gewesten in het Algemeen Rijksarchief in Brussel vormde de basis voor de evaluatie en de selectie. Ook de vaste manier van beschrijven werd aangepast voor de wederopbouwpanden. Dit moest analytisch gebeuren, en niet louter beschrijvend. Overal werd de huidige toestand vergeleken met de vooroorlogse, werden bouwmaterialen, inplanting en omgeving mee bekeken, en werden de gebouwen gekoppeld aan een substijl die men binnen de wederopbouwarchitectuur kon onderscheiden. Dit inventariswerk was wetenschappelijk gezien van aanzienlijke betekenis voor de waardering van de wederopbouwarchitectuur. Vermeldenswaard zijn de aandacht voor die architectuurvorm op het platteland, en de differentiatie tussen de overheersende regionalistische stijl en de zeldzamere modernistische realisaties.
Wat de uitgave in boekvorm betreft streefde men steeds naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie en plande de publicatiereeks van de inventarissen ook per arrondissement. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel in de reeks “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen” al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Door de verruimde typologische en chronologische opnamenorm sinds het Monumentendecreet van 1976, bood één boekdeel niet meer genoeg plaats voor een volledig arrondissement. De ruimere blik zorgde voor meer resultaten per arrondissement. Het gespecialiseerde onderzoek zorgde voor langere teksten. Dat resulteerde in meer materiaal en dus een groeiend aantal publicaties per provincie. Waar voor Vlaams-Brabant alle materiaal in twee boekdelen paste, was dat in de jaren 1980 niet meer denkbaar. Dat leidde al vanaf 1978 voor het arrondissement Aalst tot opgesplitste delen, met verschillende nummers per boekdeel (5n1 en 5n2). De gemeenten in het arrondissement werden toen in alfabetische volgorde gezet en middenin het alfabet in twee gedeeld; enkel in het eerste boekdeel vind je het voorwerk, en de inhoudelijke inleidingen. Die opsplitsing zorgde ervoor dat de twee delen niet afzonderlijk, los van elkaar kunnen gelezen en verkocht worden.
Om die reden ging men vanaf het arrondissement Ieper, gepubliceerd als 11n1, 2 en 3, over tot een opdeling per kanton of groep van aanverwante kantons, dus administratief-geografisch in plaats van alfabetisch. Men bleef echter de selectie en evaluatie per arrondissement beschouwen. In de verantwoording lezen we het volgende: “De hoofdbedoeling blijft evenwel het bouwkundig erfgoed op te tekenen in een voldoende ruime geografische, historische en “administratieve” samenhang waardoor enge gemeentegrenzen overschreden en vergelijkingen doorgetrokken kunnen worden, en een overzicht kan worden bekomen.” De drie delen die het arrondissement Ieper (11n) omvatten werden op deze manier uitgewerkt, volledig los van elkaar te lezen, met een eigen publicatiedatum, eigen woord vooraf, verantwoording en regio-inleiding. Boekdeel 11n1 bevat het kanton Ieper, met gemeenten Ieper en Langemark-Poelkapelle. In boekdeel 11n2 verzamelde men de inventarissen van Poperinge en Vleteren, die samen kanton Poperinge vormen. In 11n3 publiceerde men de inventarissen van de kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke, met de gemeenten Heuvelland, Mesen, Wervik en Zonnebeke.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 11n3 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Ieper. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
De typologische verruiming van het begrip bouwkundig erfgoed was zeker in de jaren 1980 ook een rechtstreeks gevolg van de lopende inventarisprojecten. De “ontdekkende” functie van het inventariseren kwam in deze periode duidelijk naar voor: voor veel thema’s en erfgoedtypes werd pionierswerk gedaan. Naargelang het studiegebied kwam men nieuwe erfgoedtypes tegen, waar op dat moment nog geen onderzoek over was gedaan, en waarvoor men niet op een bestaande publicatie kon terugvallen. Boekdeel 11n3 is hier een uitgesproken voorbeeld van, waarbij de wederopbouwarchitectuur als bouwkundig erfgoed werd gewaardeerd en benaderd. Opvallend is echter dat men aan het oorlogserfgoed zelf, ook alomtegenwoordig in deze gemeenten, enkel in de inleidingen aandacht besteedt. De ontelbare militaire constructies, oorlogsgedenktekens en militaire begraafplaatsen werden ondanks hun hoge erfgoedwaarde tijdens deze inventarisatiefase niet als afzonderlijke items uitgewerkt.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940, hoewel men de optekening van recentere gebouwen niet uitsloot. Van die voorzichtige aanpak van naoorlogse architectuur is boekdeel 11n3 een representatief voorbeeld: er zijn maar een handvol gebouwen en constructies geïnventariseerd uit de periode na de Tweede Wereldoorlog.
Verder hield men rekening met volgende criteria, die men ook gebruikte voor de waardering van beschermingen: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.
In de geografische inleiding over de kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke, geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit kanton opleverde. Uit die inleiding komen de twee zwaartepunten naar boven op vlak van bouwkundig erfgoed, allebei gekoppeld aan de ligging van deze kantons in de frontstreek van de Eerste Wereldoorlog: de wederopbouw en het oorlogserfgoed. In tegenstelling tot de kantons Ieper en Poperinge vonden de onderzoekers in deze kantons geen homogene streek met een stedelijk centrum. De kantons Zonnebeke en Mesen leunen geenszins aan bij het kanton Wervik, dat op de grens ligt van de Kortrijkse regio. Wervik, morfologisch vergroeid met het Noord-Franse Wervicq-Sud, is een uitgesproken grensstad. Het gebied heeft een agrarisch karakter; het Heuvelland is het meest landelijk gebleven.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde een inventaristeam in 1983-1991 in Wervik en Geluwe 208 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. 146 daarvan zijn gelegen in Wervik, 62 in Geluwe. Zowel Wervik als Geluwe ondergingen zware beschadigingen tijdens de Eerste Wereldoorlog, waardoor de inventaris een ruime selectie wederopbouwarchitectuur uit de jaren 1920 bevat. Het gaat om representatieve voorbeelden van de doorsnee-wederopbouwarchitectuur in de lijn van de vooroorlogse; opmerkelijk is de modernistische inslag bij de nog bewaarde realisaties van Huib Hoste (Brugge). Net als de andere gemeenten in boekdeel 11n3 werd in 1983-1991 geen systematische registratie gedaan van het aanwezige oorlogserfgoed zoals bunkers, gedenktekens en begraafplaatsen; dit gebeurde pas in een thematisch project begin 21ste eeuw. Een groot verschil met de andere gemeenten uit dit boekdeel is dat de Eerste Wereldoorlog niet alle bestaande bebouwing vernielde, waardoor de inventaris ook getuigen bevat van oudere architectuur. Slechts een paar gebouwen uit de tweede helft van de 20ste eeuw werden geïnventariseerd, namelijk een paar wederopgebouwde gebouwen in historiserende stijl uit de jaren 1950.
In Wervik bevat de inventaris herkenbare getuigen van representatieve woningen en openbare gebouwen uit de tweede helft van de 19de eeuw en het eerste en tweede kwart van de 20ste eeuw. Heren- en burgerhuizen uit de 19de eeuw vaak met neoclassicistische bepleistering; ook rijen arbeiderswoningen van donkere baksteen. Er zijn maar sporadisch oudere kernen bewaard. De gotische Sint-Medarduskerk is het oudste gebouw in Wervik; 't Kapittel met oude kern uit de 16de-17de eeuw heeft eveneens een hoge historische waarde. Na de Eerste Wereldoorlog werd Wervik merkelijk uitgebreid, wat een selectie architectuur opleverde van het einde van de jaren 1920-jaren 1930: interbellumarchitectuur met art-deco- en modernistische invloeden, dikwijls gesigneerd door de lokale architect E. Vanriet. De inventaris bevat op vlak van agrarische architectuur voorbeelden van doorsnee hoevebouw met 19de-eeuws uitzicht waarin sporadisch een oude 18de-eeuwse kern is bewaard. Typerend voor de streek zijn de tabaksast en -stelling.
In Geluwe is de inventaris op dezelfde manier samengesteld: naast wederopbouw zijn er ook andere en oudere erfgoedtypes geregistreerd. De wederopbouw gebeurde onder leiding van architect H. Hoste (Brugge), wat voorbeelden opleverde van modernistische wederopbouwarchitectuur. Van de oudere dorpsbebouwing werden herkenbare en representatieve voorbeelden opgenomen, onder meer de begin-19de-eeuwse parochiekerk, en 19de- en begin-20ste-eeuwse dorps- en burgerhuizen. Buiten de dorpskom, verspreide hoevebouw - op enkele uitzonderingen na - wederopgebouwd na de Eerste Wereldoorlog. Een tabaksast hoort tot de gebruikelijke hoevebestanddelen; een cichorei-ast is zeldzamer. Heel weinig recentere architectuur. Van de sociale woonwijken werd de erfgoedwaarde van "De Nieuwe Wereld" van 1930-1932 beschreven.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Wervik [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/458 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.