De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Zuienkerke, Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster gebeurde in 2002-2003. Het inventaristeam van de toenmalige Afdeling Monumenten en Landschappen inventariseerde van augustus tot december 2002 op basis van veldwerk en fotografische registratie in Zuienkerke en deelgemeenten Hoeke, Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster 182 panden en constructies met erfgoedwaarde. De gegevens werden in 2003 verspreid via een papieren, niet uitgegeven bundel, binnen de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Het project werd gefinaliseerd in 2008 met het publiceren van de teksten en beelden op de inventariswebsite.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Zuienkerke situeert zich in de eindperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. In het jaar 2000 valt de beslissing de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Vanaf 1975 verschenen alle in Vlaanderen opgemaakte inventarissen bouwkundig erfgoed in deze boekenreeks. In totaal publiceerde men 56 boekvolumes, waarin de inventarissen van 243 van de toen 308 Vlaamse gemeenten verschenen. De provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant werkte men helemaal af binnen deze reeks. In Oost-Vlaanderen moest men nog de inventarissen van 22 gemeenten opmaken, in West-Vlaanderen nog van 43 gemeenten. De inventaris van Zuienkerke was daar één van. Die inventarissen zijn niet meer in boekvorm gepubliceerd maar stelde men rechtstreeks op de inventariswebsite van de Afdeling Monumenten en Landschappen ter beschikking.
In West-Vlaanderen streefde men naar een optimale ontsluiting van de inventarisgegevens naar geïnteresseerden en naar lokale besturen toe. De teams zorgden voor een snelle publicatie van hun teksten en foto’s op de inventariswebsite, en kozen ervoor de gegevens per gemeente ook op papier aan te bieden, in eenvoudige, afgeprinte en geringde A4-bundels. Deze documenten werden nooit uitgegeven, maar konden besteld worden bij de administratie. De 43 resterende gemeenten werden tussen 2001 en 2011 verzameld in 50 genummerde bundels. Omdat de deelgemeenten van Brugge deels een eigen volgnummer kregen, is er een discrepantie tussen aantal volgnummers en aantal gemeenten. De inventaris van Zuienkerke werd in 2003 verspreid onder het volgnummer WVL13. Alle teksten en beelden werden op de inventariswebsite ontsloten in 2008.
Zeer interessant bij die gedrukte bundels is de vierde doelstelling die men bij elk West-Vlaamse deel insloot. Van het eerste tot het laatste gepubliceerde boekdeel van Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen lazen we dat:
Daar wordt in alle apart gedrukte bundels een vierde doelstelling aan toegevoegd:
Ook voor de laatste reeks inventarissen in West-Vlaanderen hield men vast aan de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk vanop de openbare weg bleef de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnamen vulden elkaar aan.
Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. De bestaande literatuur voor deze landelijke gemeentes is beperkt tot een aantal, hoofdzakelijk heemkundige publicaties. In tegenstelling tot de beperkte informatie in gepubliceerde vorm zijn er veel archiefgegevens over Zuienkerke en deelgemeenten bewaard. In het Brugse Rijksarchief en in het Archief van het OCMW, eveneens te Brugge, werden talrijke bronnen gevonden die de uitzonderlijke geschiedenis van de landelijke architectuur van deze gemeentes illustreren. Zuienkerke is ook opgenomen op (een kopie van) de kaart van P. Pourbus van het Brugse Vrije (1561-1571), waarop stratentracés en talrijke hoeves die nu nog bestaan, zijn aangeduid. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren.
Aanvankelijk nam men bij de inventarisatie van bouwkundig erfgoed het arrondissement als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek, de selectie en de publicatie in boekdelen. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventarissen per arrondissement al snel niet meer haalbaar, waardoor men overschakelde naar kantons. Toen men rond 2000 stopte met de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks, liet men ook de afbakening per kanton varen. De inventarissen werden per gemeente opgemaakt, afgewerkt en gepubliceerd.
De beschrijving van het erfgoed in deze gemeentelijke inventarissen bleef gebeuren volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Sinds de jaren 1990 werden die, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Historiek, context, volume, materialen en details kregen een plaats in de gestructureerde beschrijving met focus op het exterieur. De contextuele aanpak die in de jaren 1990 werd uitgewerkt, met introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen, werd eveneens aangehouden. In Zuienkerke maakten de onderzoekers beschrijvingen van alle deelgemeenten en straten waar men erfgoed registreerde.
Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De selectie en registratie van het bouwkundig erfgoed in Zuienkerke gebeurde in 2002-2003. Men gebruikte bij de inventarisatie de waarden opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 wordt bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er is grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Een chronologische limiet wordt sinds het decreet van 1976 volledig achterwege gelaten. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio of per type. Hoewel de inventaris van Zuienkerke formeel als een apart project is gepubliceerd op de inventariswebsite, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in omliggende gemeenten om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren.
Op vlak van selectie op basis van de waarden en criteria bij de vanaf 2000 los verspreide bundels in West-Vlaanderen bevat de verantwoording in die bundels een interessante passage. Daar lezen we een aantal principiële wijzigingen tegenover de selectie van bouwkundig erfgoed letterlijk af. In de gedrukte boeken hield men tot op het einde grotendeels vast aan een chronologische grens van 1940, maar schaars uitgebreid met voorbeelden van meer recente architectuur. Bij de inventaris “nieuwe stijl” liet men deze limiet vallen: “Er bestaat in principe geen chronologische limiet voor de opname in de inventaris.” De collectie 20ste-eeuwse architectuurtijdschriften die de bibliotheekcollega’s ontsloten, gaf een basis voor een ruimere, beter onderbouwde selectie van recente, ook naoorlogse architectuur. Een andere limiet die wegviel was die van het maximaal aantal lettertekens per gepubliceerd boekdeel. In een online publicatievorm konden alle panden en constructies met erfgoedwaarde een eigen fiche krijgen in de gemeentelijke inventaris. Een merkbaar verschil is dat men daardoor ook voorbeelden van eerder bescheiden, alomtegenwoordige erfgoedtypes selecteerde als apart erfgoedobject, terwijl die bij een publicatie in boekvorm doorgaans in een straatinleiding werden verwerkt. Deze evolutie van ruimere selectie van representatieve, bescheiden basisbebouwing met erfgoedwaarde dient gekaderd te worden in de steeds groeiende aandacht voor nieuwe architectuurtypes in de wetenschappelijke wereld. Ook het toen zeer positieve klimaat ten opzichte van erfgoed en monumentenzorg maakte de aandacht voor kleinere, bescheiden erfgoedtypes in die tijd vanzelfsprekend.
Door een ruime blik op literatuur en archief en gevoed door collega’s uit andere teams, werden begin 21ste eeuw steeds meer erfgoedtypes geselecteerd voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. De specialist industrieel erfgoed gaf per gemeente tips en documentatie mee aan de inventaristeams. In Limburg en Vlaams-Brabant liepen in die tijd de inventarisaties van historische tuinen en parken. Dit project inspireerde de bouwkundigen in West-Vlaanderen om waardevolle tuinen en parken mee op te nemen in de beschrijving van de bouwkundige objecten die ze selecteerden.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 2002-2003 in Zuienkerke, Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster, 182 panden en constructies met erfgoedwaarde. Het zijn de historische hoeves die binnen deze inventaris de hoogste erfgoedwaarde hebben.
In hoofdgemeente Zuienkerke werden 60 panden geselecteerd voor de inventaris. De historische dorpskern bevindt zich rondom de in kern middeleeuwse kerk, met enkele tientallen dorpswoningen langs de Nieuwe Steenweg en in de Kerkstraat. In 1723 wordt de Blankenbergse Steenweg in het oosten van de gemeente getrokken. Langs deze steenweg ontstaat nieuwe bebouwing, onder meer herbergen, typische steenwegarchitectuur. Pas vanaf circa 1900 worden er huizen gebouwd buiten de kern rond de kerk. Buiten de dorpskom bevinden zich verspreid in het poldergebied grote polderhoeves met een geschiedenis die in veel gevallen teruggaat tot in de middeleeuwen. Zij waren eigendom van enkele grote instellingen die het poldergebied cultiveerden. Voor Zuienkerke was het Brugse Sint-Janshospitaal het belangrijkst: zij waren tot eind 20ste eeuw eigenaar van grote pachthoeves als Groot en Klein Schoeringe, De Teghelrie, Mariemont enzovoort. Typisch voor de hoeves in Zuienkerke is dat ze bijna allemaal gebouwd zijn op een hoogte en voorzien zijn van een vierkante omwalling, vaak nog gedeeltelijk bewaard. Opvallende elementen in Zuienkerke zijn de monumentale bergschuren die zich op de erven bevinden, waarvan de oudste (volgens archiefgegevens gebouwd in 1404) zich sinds 1966 in Bokrijk bevindt (Groot Schoeringe).
De inventaris van Houtave telt 54 panden en constructies met erfgoedwaarde. Houtave is een uitgestrekte polder- en landbouwgemeente met een compacte historische dorpskom, beschermd als dorpsgezicht. Centraal de Sint-Bavo en Machutuskerk met omgevend, omhaagd kerkhof. Dorpskom verder getypeerd door omwalde pastorie, herberg De Koningen, lage hoevetjes en boerenhuizen opklimmend tot de 18de eeuw en een vrij goed bewaarde 19de-eeuwse gevelwand. Buiten de dorpskom bevinden zich verspreid in het poldergebied grote, vaak monumentale hoeves met een geschiedenis die veelal teruggaat tot in de middeleeuwen als eigendom van Brugse godshuizen en kloosters, onder meer het Sint-Janshospitaal en de Heilige Maria Magdalenaleprozerij, die beide veel goederen bezitten in Houtave. De opvallendste schuur in Houtave is de 18de-eeuwse bergschuur van de hoeve De Friese Bergschuur aan de Nieuwe Steenweg. Een tweetal bunkers herinnert aan de Tweede Wereldoorlog.
In Meetkerke werden 41 panden en constructies geïnventariseerd, die net als in de andere deelgemeenten een beeld geven van de rijke agrarische geschiedenis van het gebied. Meetkerke is een polder- en landbouwgemeente die haar historische structuur gaaf heeft bewaard. Centraal een kleine dorpskern rond de middeleeuwse parochiekerk, die zich op een verhoging in het polderlandschap bevindt, met hoofdzakelijk 19de-eeuwse, representatieve dorpsarchitectuur. De meeste grote polderhoeves in Meetkerke hebben een geschiedenis die opklimt tot in de middeleeuwen. Zij waren dikwijls eigendom van grote instellingen die het poldergebied cultiveerden. Voor Meetkerke zijn dat de Brugse Magdalenaleprozerie, de Eeckhoutabdij en het Kartuizerinnenklooster. Typisch voor de hoeves in Meetkerke is dat ze dikwijls voorzien zijn van een vierkante omwalling, meestal nog gedeeltelijk bewaard. Opvallende elementen in Meetkerke zijn de hele lange schuren, waarvan twee 18de-eeuwse met een kenmerkende mansardekap. De Moere beslaat het zuidelijke gedeelte van de gemeente. Dit gebied ligt ongeveer een halve meter lager dan de omringende polders, dit door ontvening in de middeleeuwen; in de Moere vindt men grasland. Een baken in dit gebied is de beschermde wind- en waterpoldermolen langs de Biezenstraat. In Meetkerke een aantal voorbeelden van klein erfgoed, zoals een 18de-eeuwse veldkapel en een grenspaal.
26 panden en constructies met erfgoedwaarde typeren Nieuwmunster als een weinig bebouwd, zeer gaaf bewaard polderdorp met monumentale historische hoeves en een bewaarde dorpskern. De dorpskern van Nieuwmunster is gebouwd op een hoogte in het landschap. Centraal staat de grote Sint-Bartholomeuskerk, met een kern die tot in de 12de-13de eeuw teruggaat. Ten zuiden van de kerk loopt de Doelhofstraat, waarlangs het typische straatdorp is uitgebouwd. Een lange erfoprit tussen de huizenrij leidt naar het Glaviehof, een oorspronkelijk omwalde hoeve die wellicht in de middeleeuwen net ten zuiden van de kerk is ingeplant. Rond de kleine historische dorpskern bestaat de bebouwing uit sterk verspreide, historisch waardevolle boerderijen in een polder- en landbouwlandschap. De grote hoeves gaan terug tot in de middeleeuwen. De opvallendste schuur in Nieuwmunster is de monumentale dwarsschuur van het Claragoed.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Zuienkerke [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/460 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.