Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Mechelen

geografische inventarisatie
ID
519
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/519

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van de stad Mechelen en deelgemeenten Heffen, Hombeek, Leest, Muizen en Walem werd opgemaakt van 1978 tot 1995 door de inventaristeams van de bevoegde centrale overheid. In 1978 was dat de Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen; vanaf 1983 werkten dezelfde inventarisonderzoekers verder onder het Bestuur voor Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De inventaris bouwkundig erfgoed van Mechelen werd gepubliceerd in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Het inventarisproject in Mechelen startte in 1978 met het veldwerk in Mechelen en deelgemeenten. De resultaten van de inventarisatie van de historische binnenstad van Mechelen zijn gepubliceerd in boekdeel 9n in 1984. Het deel van de stad buiten de oude vesten en de deelgemeenten werden later afgewerkt en gepubliceerd in boekdeel 13n2 in 1995. Het volledige project leverde 1277 inventarisfiches op: 906 voor de binnenstad en 371 voor het gebied van Mechelen buiten de vesten met deelgemeenten.

Context en doelstellingen

De twee boekdelen waarin de inventaris van Mechelen werden gepubliceerd maken deel uit van de publicatiereeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. De onderzoekers die in 1978 startten met het veldwerk in Mechelen waren ambtenaren van de Rijksdienst voor Monumenten en Landschappen, in 1972 opgericht binnen het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur. Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staathervorming, werd "monumenten en landschappen" een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De Rijksdienst was dus niet langer een federale instelling die bevoegd was voor het Vlaamse grondgebied; ze werd nu een Vlaamse instelling. In 1983 werd binnen dat Ministerie, het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. Het hoofdbestuur in Brussel evalueerde het beleid en zette het om in de praktijk. De buitendiensten, gevestigd in Antwerpen, Brugge, Gent, Leuven en Sint-Truiden, waren verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid. De ambtenaren in de buitendiensten stelden beschermingsdossiers op, volgden het beheer van het beschermd onroerend erfgoed op, en waren verantwoordelijk voor de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier inventarismedewerkers.

De studie van de stad Mechelen, met name veldwerk en bibliografisch onderzoek, werd al gestart in 1978 door het inventaristeam van de Rijksdienst. In 1979 voerde men ook veldwerk uit in de deelgemeenten van Mechelen en in de andere gemeenten van het arrondissement Mechelen. Het was oorspronkelijk de bedoeling alle inventarisgegevens van het volledige arrondissement in één boekdeel te publiceren, het boekdeel 9n. Men kwam al snel tot de conclusie dat men, gezien de rijkdom van het bouwkundig erfgoed in het historische Mechelen, een apart boekdeel moest wijden aan de binnenstad, zoals men ook had gedaan bij Antwerpen (3na, 1976) en Gent (4na, 1976). Daarom staakte men de werken in de fusiegemeenten en focuste men eerst op de binnenstad van Mechelen. In de winter van 1981 werd het onderzoek daarvoor afgerond, maar in de loop van 1982 werden een aantal controles verricht en bijkomende aanvullingen verwerkt. De publicatie van de inventaris van de Mechelse binnenstad werd afgewerkt door een team van collega’s van de vroegere Rijksdienst en een collega van de nieuw opgerichte inventaristeams in de buitendienst Antwerpen.

Het boekdeel 9n, dat men oorspronkelijk voorzag voor het arrondissement Mechelen, werd gepubliceerd in 1984. 9n behandelt het gebied binnen de verdwenen middeleeuwse omwalling, namelijk de historisch gegroeide stadskern. Deze wordt gekenmerkt door een typisch middeleeuwse structuur, die tot uiting komt in het radiaal stratenpatroon. Hierbij aansluitend werd ook de 19de-eeuwse stationswijk behandeld, de eerste grote stadsuitbreiding. In de afbakening zitten de vesten vervat, waar na de sloping van de stadsomwalling in de 19de eeuw geleidelijk brede lanen werden aangelegd, nu de ring rond de binnenstad.

De aanpak van de inventaris van de binnenstad van Mechelen is op dezelfde leest geschoeid als die van de binnensteden van Gent en Antwerpen. Van belang is dat men de gegevens van de binnenstad in een apart boekdeel publiceerde, daarmee de samenhang van de bebouwing in dat kerngebied benadrukkend. Bij de afbakening van het deelgebied, het onderzoek en de selectie bekeek men de historische evolutie en verwevenheid van de bebouwing van de binnenstad, waarbij zowel de grote monumenten als de eerder bescheiden standaardbebouwing naar waarde schat. In het woord vooraf haalt minister Poma expliciet aan dat men naast de rijkdom aan "unieke" exemplaren nu voor het eerst ook voldoende aandacht wil besteden aan de zogenaamde begeleidingsarchitectuur en de meer recente architectuur uit de 19de en 20ste eeuw. In functie van een grondig overzicht onderbouwde men het veldwerk met zoveel mogelijk bronnen, ook de niet gepubliceerde. De publicatie van 9n volgde de methodiek die men voor de binnensteden van Antwerpen en Gent had uitgewerkt, met dat verschil dat men vanaf boekdeel 9n achterin het boek grotere foto’s voorzag van alle erfgoed. In plaats van de gangbare twintig “contactafdrukken”, koos men toen voor drie rijen van vier beelden, wat de leesbaarheid zeker vergrootte.

De lange periode tussen opstart van veldwerk en publicatie is te verklaren doordat de onderzoekers het inventarisproces moesten onderbreken voor de uitwerking van een uitgebreid beschermingspakket. Minister K. Poma, gemeenschapsminister van Cultuur, legde voor het eerst in de geschiedenis van de reeks in zijn woord vooraf de nadruk op die beschermingen, en niet op de het inventariseren zelf: “Na grondige evaluatie van de verzamelde gegevens en in overleg met de stedelijke overheid werd daarom in 1982 de beschermingsprocedure ingezet voor een honderdtal “kleinere” monumenten die van bijzonder belang zijn voor de diversiteit van de Mechelse binnenstad”.

In functie van de focus op de inventaris van de binnenstad en de daaruit volgende beschermingen, werd het onderzoek van het stadsdeel buiten de vesten en van de fusiegemeenten van Mechelen in 1979 voor een lange periode onderbroken. Men startte het pas in 1992 opnieuw op, toen de inventaristeams de inventarisatie van alle gemeenten van de kantons Puurs en Mechelen, gelegen in het arrondissement Mechelen, aanvatten. Een Antwerpse inventarisploeg nam in 1992 de al in Mechelen verzamelde gegevens weer op, voerde controle- en aanvullende plaatsbezoeken uit, vulde de gegevens aan met bibliografisch en archivalisch onderzoek en schreef de teksten uit. De publicatie van de inventaris van het gebied buiten de vesten en de deelgemeenten van Mechelen vond plaats in 1995 in boekdeel 13n2.

Boekdeel 13n2 werd eigenlijk voorzien voor de inventaris van de twee kantons Puurs en Mechelen; ze werden samen geïnventariseerd tussen 1992 en 1994. Tijdens de aansluitende onderzoeksfase werd duidelijk dat het beschikbare materiaal van beide kantons te omvangrijk was voor één boekdeel en werd er beslist de publicatie te splitsen, met nummers 13n2 en 13n3. Beide boeken werden in 1995 uitgebracht. De gemeenten van het kanton Puurs publiceerde men in boekdeel 13n3, namelijk Bornem, Puurs en Sint-Amands. Het kanton Mechelen werd in boekdeel 13n2 gepubliceerd. In dit boekdeel verzamelde men de inventarisgegevens van de gemeente Willebroek en van het gebied van de stad Mechelen buiten de historische stadsvesten en van de Mechelse deelgemeenten, namelijk Heffen, Hombeek, Leest, Muizen en Walem.

De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Mechelen situeert zich in de hoogtijperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. De inventaris vormde in de jaren 1990 een essentieel instrument binnen het beleid van de opeenvolgende ministers Johan Sauwens en Luc Martens. Allebei wilden ze een snelle afwerking en een actualisatie van de inventaris, om een optimaal beschermingsbeleid te kunnen voeren. Gedreven door deze beleidsvisie, publiceerden de inventaristeams in Vlaanderen in de jaren 1990 negentien boeken, dubbel zoveel als wat ze in het vorige decennium realiseerden. In de buitendienst Antwerpen waren twee inventaristeams actief, die samen zes boeken schreven in de jaren 1990. Ze sprongen daarbij in voor elkaar, werkten waar nodig verder met de veldwerkfiches van anderen, zodat alle publicaties opgevolgd werden, en nergens een te grote vertraging optrad. Tussen 1990 en 1997 zorgden ze onder meer voor de volledige inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het arrondissement Mechelen in vier delen, 13n1 tot 13n4. Bij de inventarissen in het arrondissement Mechelen lezen we de nadruk op de directe koppeling van inventaris en bescherming expliciet af uit het woord vooraf van minister Johan Sauwens. Hij was bevoegd voor monumentenzorg ten tijde van de publicatie van boekdeel 13n2 in 1995. Hij greep de publicaties die tijdens zijn legislatuur verschenen aan om zijn beleid in de verf te zetten, en systematisch de link tussen inventaris en beschermen te leggen. In 13n2 schrijft hij: “De lijst van de totnogtoe beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten in het bestudeerde gebied valt eigenlijk mager uit: traditiegetrouw behelst ze in een eerste fase "evidente" elementen (...). Het is ook hier de bedoeling een degelijk, verantwoord beschermingsbeleid te laten stoelen op de deskundige evaluatie van het inventarismateriaal die de nodige beschermingsvoorstellen zal voortbrengen.”

Interessant bij boekdeel 13n2 is dat de Mechelse deelgemeente Muizen voor deze publicatie werd geherinventariseerd. Muizen is pas sinds 1 januari 1977 een deelgemeente van Mechelen; voordien was het een zelfstandige gemeente die deel uitmaakte van de provincie Brabant. Muizen werd dus al in de jaren 1970 geïnventariseerd en gepubliceerd in boekdeel 2n, dat het arrondissement Halle-Vilvoorde omvat. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in de vroegere zelfstandige gemeente Muizen gebeurde in de periode 1971-1975. Het inventaristeam van de toenmalige Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg selecteerde in Muizen 12 gebouwen. Deze beperkte selectie is kenmerkend voor de oudste inventarissen, waarvan boekdeel 2n een voorbeeld is. Bij de herinventarisatie voor boekdeel 13n2 breidde men de inventaris van Muizen uit tot 44 gebouwen.

Hoewel veel tijd verstreek tussen de verschillende stappen in de inventarisatie van Mechelen en deelgemeenten, bleven de doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen doorheen het hele proces dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten; de verzamelde basisdocumentatie geeft immers een beter overzicht van het bestaande bouwkundig erfgoed en vergemakkelijkt elke evaluatie voor mogelijke beschermingsvoorstellen.
  2. Vervolgens wil hij een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Ten slotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Methodologie

Voor de twee boeken waarin de inventaris van Mechelen werd gepubliceerd, werd een zeer gelijkaardige methodologie gehanteerd, uitgaande van de vaste principes van Bouwen door de eeuwen heen.

Het boekdeel 9n is een vertaling van de specifieke methodologie voor het inventariseren van grote historische steden die men in de jaren 1970 ontwikkelde en die men eerder toepaste op Antwerpen en Gent. Essentieel is dat men voor het onderzoek en de publicatie de straten binnen een gemeente niet alfabetisch aanpakte, zoals de basismethodologie voorschreef. De stad werd in aparte delen gesplitst, rekening houdend met de historisch-stedenbouwkundige groei. De methodologie werd voor de binnensteden van Gent, Mechelen en Brugge gebruikt. Essentieel is dat deze aanpak een gefaseerd onderzoek en een aparte publicatie mogelijk maakte per historisch stadsdeel.

Essentieel in deze methodologie was dat voor elk deel een eigen manier van registreren, selecteren, onderzoeken en beschrijven werd uitgewerkt, optimaal afgestemd op de eigenheid van het bouwkundig erfgoed in dat stadsdeel. De historische binnenstad van Mechelen kreeg een eigen boek en een eigen aanpak, met nadruk om de combinatie van de grote historische gebouwen binnen hun historische en ruimtelijke context. Een duidelijk voorbeeld is het Groot Begijnhof, oorspronkelijk een zelfstandig en afgesloten geheel binnen de stad, dat als apart geheel geïnventariseerd en geregistreerd werd met vooraan de grote gebouwen en daaropvolgend en in alfabetische volgorde de verschillende straten in het Begijnhof en hun gebouwen. Het gebied buiten de stadsvesten en de deelgemeenten van Mechelen sluiten qua historiek en bouwkundig erfgoed aan bij de andere gemeenten in het arrondissement, en werden daarom op een meer standaard manier benaderd in boekdeel 13n2.

Veldwerk vanop de openbare weg bleef in elk geval de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Bij de inventarisatie van de binnenstad van Mechelen, vonden ook privé-interieurs hun weg naar de inventaris, daar waar de standaard methodologie enkel interieurs van kerken en een aantal openbare gebouwen in beschouwing nam. Het opzet van een snelinventaris hield een systematische screening van bewaarde interieurs tegen. Men registreerde voor de historische binnensteden evenwel de in de literatuur vermelde, gaaf bewaarde privé-interieurs in de inventaris.

Voor de binnenstad van Mechelen maakte het inventaristeam een belangrijke uitzondering op de standaard methodologie om literatuur- en archiefonderzoek te beperken tot het meest essentiële. Bij het onderzoek werd het veldwerk goed onderbouwd door bijkomend bibliografisch onderzoek en archiefwerk. Voor boekdeel 9n werden de geïnventariseerde bouwaanvragen tussen 1767 en 1867 systematisch onderzocht. Voor de overige bouwaanvragen in het stadsarchief, die enkel chronologisch gerangschikt zijn, bleef het onderzoek beperkt tot steekproeven. Voor de inventarisatie van het buitengebied van Mechelen voor de publicatie in 13n2 werden eveneens ruim literatuur en archivalische bronnen onderzocht. De Antwerpse onderzoekers onderscheidden zich immers vanaf begin jaren 1990 door een systematisch onderzoek van een reeks niet-uitgegeven archiefstukken, en dat voor alle gemeenten en alle types erfgoed. Sinds de inventarissen van de binnensteden van Antwerpen en Gent was archiefonderzoek deel gaan uitmaken van de methodologie voor historische steden. De Antwerpse teams zorgden ook in landelijke gemeenten voor een evenwaardige, concrete, precieze datering van het erfgoed op basis van bouwtoelatingen, die ze bij alle gemeentelijke diensten gingen opzoeken. De archieven van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen (PCML), toen bewaard in het Provinciaal Archief, vormden een bron waarmee ze openbare gebouwen documenteerden. Daarenboven introduceerden deze onderzoekers het onderzoek van mutatieregisters en schetsen van het kadaster, waarmee ze een zeer betrouwbare terminus ante quem aanleveren voor alle bebouwing na circa 1831.

Het diepgaande voorbereidende archiefonderzoek had zijn weerslag op de samenstelling van de publicatie. De beschrijvingen van de erfgoedobjecten werden gedetailleerder en preciezer. Men probeerde bij zoveel mogelijk gebouwen de ontwerpende architect te vermelden, wat leidde tot een steeds langer wordend personenregister achteraan het boek. Ook in de historische inleidingen van de boekdelen lezen we het effect af van deze inhoudelijke uitdieping. Deze inleidingen beschrijven vrij gedetailleerd de evolutie van de architectuur van de wijken die in het boekdeel werden behandeld, daarbij expliciet steunend op een grondige literatuur- en archiefstudie.

De volgorde van de beschrijvingen in de boekdelen wijzigde sinds de ideeën in het Monumentendecreet van 1976, dat focust op bouwkundige ensembles, op de context, eerder dan op gebouwen op zich. Om ensembles duidelijker af te kunnen lezen in de inventaris, typeert men elk pand binnen de straat of wijk waarin het staat. De contextuele aanpak introduceerde straatinleidingen, waarin de aparte gebouwen zowel ruimtelijk als historisch gesitueerd worden en er ook niet strikt architecturale componenten staan. Deze straatnota’s vulden de algemene inleiding vooraan het boek aan.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

De opname van een pand of constructie in de inventaris van het bouwkundig erfgoed is steeds gemotiveerd door de waarden zoals vermeld in de wetgeving. De panden en constructies worden binnen de afgebakende geografische context steeds geselecteerd omwille van de dan geldende waarden. Die waarden werden doorheen de tijd steeds verder uitgebreid. In de Monumentenwet van 1931 werden de historische, artistieke en wetenschappelijke waarde bepaald. Vanaf het Monumentendecreet van 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

De waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type. Hoewel de inventaris van de verschillende delen van Antwerpen formeel als apart boekdelen zijn gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit alle toen lopende inventarisprojecten, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren. De centrale sturing en redactie door Suzanne Van Aerschot-Van Haverbeeck zorgde voor een algemene blik over heel Vlaanderen bij deze selectie.

De inventarisonderzoekers in de buitendienst van Antwerpen waren nauw betrokken bij en sterk beïnvloed door het nieuwe decreet, en vertaalden de principes uit dat decreet in de inventaris. De in 1976 sterk uitgebreide reeks erfgoedwaarden maakte een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk. Al in het woord vooraf van de minister in boekdeel 9n lezen we de aandacht voor alle erfgoedtypes letterlijk af. “Wellicht omwille van deze rijkdom aan ,,unieke" exemplaren uit verschillende bouwperiodes werd voor een lange tijd minder aandacht besteed aan de nu z.g. begeleidingsarchitectuur en de meer recente architectuur van de 19de en 20ste eeuw met haar verschillende vormen en woonhuizen, al dan niet in een nieuwe stedebouwkundige aanleg, nieuwe programma's voor socio-culturele en industriële gebouwen enz. De huidige overzichtsinventaris brengt hiervoor interessant materiaal.”

Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname van panden in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. In de historische binnenstad, gepubliceerd in 1984 in boekdeel 9n, zijn de enige voorbeelden van naoorlogse architectuur gebouwen die in historiserende stijl werden heropgebouwd; er zijn dus geen voorbeelden van eigentijdse architectuur opgenomen als bouwkundig erfgoed. Dat is wel het geval in boekdeel 13n2: in het gebied van Mechelen buiten de vesten, nam men een interessante selectie op van vooruitstrevende architectuur met onder meer werk van R. Braem, L. Engels, G. Baines, B. van Reeth en W. Van Der Meeren.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Mechelen

Met deze methodologie en op basis van de waarden en criteria uit het decreet van 1976 selecteerde het inventaristeam in 1978-1995 in Mechelen en deelgemeenten 1277 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname als apart erfgoedobject in de inventaris bouwkundig erfgoed. 906 panden en constructies verzamelde men in de historische binnenstad, binnen de vesten van Mechelen. 371 panden en constructies werden geïnventariseerd in het gebied buiten de vesten en in de deelgemeenten Heffen, Hombeek, Leest, Muizen en Walem. Bij elke inventarisfiche op de inventariswebsite wordt onderaan de tekst in het veld "bron" vermeld uit welk boekdeel de informatie komt. Bij een deel van het bouwkundig erfgoed in Muizen wordt eveneens naar het boekdeel 2n verwezen, aangezien dit erfgoed al in een eerdere fase werd geregistreerd.

De algemene inleiding bij elk boekdeel geeft een gedetailleerd overzicht van hoe de waarden en criteria zijn toegepast op de selectie van het bouwkundig erfgoed binnen het behandelde stadsdeel. Voor de Mechelse binnenstad, gepubliceerd in boekdeel 9n in 1974, schreef men een uitgebreid overzicht van de geschiedenis en van de belangrijkste tendensen op vlak van bouwkundig erfgoed in Mechelen. Behalve de grote architectuur, heeft men telkens aandacht voor bescheiden gebouwen, ensemble en context. Daarbij komen alle bouwstijlen en erfgoedtypes aan bod, behalve de vooruitstrevende architectuur uit de tweede helft van de 20ste eeuw.

Boekdeel 13n2, uitgebracht in 1995, omhelst het Kanton Mechelen. Dit boek bevat het bouwkundig erfgoed in de stad Mechelen, buiten de stadsvesten, en van de deelgemeenten. Voor elk van de deelgemeenten werd een inleiding gemaakt met overzicht van geschiedenis en bouwkundig erfgoed; ook voor het gebied van Mechelen extra muros werd zo’n typering geschreven. In de inleiding van dit kanton, komt men tot een algemene conclusie voor dit gebied, dat qua bouwkundig erfgoed ook met Willebroek gelijkenissen vertoont. De stad Mechelen staat via grote uitvalswegen doorheen drukke stadsgehuchten, in verbinding met de vrij landelijk gebleven deelgemeenten Walem, Heffen, Leest, Hombeek en het deels verstedelijkte Muizen. Men concludeerde dat het in vergelijking met de stad Mechelen een veel minder gekend gebied was dat men hier voor het eerst systematisch te boek stelde, met een combinatie van verstedelijkte en meer landelijk gebleven zones, doorkruist door historische water- en spoorwegen die de industrialisatie in de hand hebben gewerkt. De inventaris bouwkundig erfgoed weerspiegelt dit, met een groot aandeel erfgoed gelinkt aan water en spoor, veel aandacht voor de evidente gebouwen die de dorpen en gemeenten vorm gaven zoals kerken, pastorieën, kapellen, openbare gebouwen, scholen en kloosters en de historische private woningen zoals kastelen en buitenplaatsen, hoeves, dorpswoningen en burger- en herenhuizen. Daarbij wordt geconcludeerd dat veel kasteeldomeinen al voor een groot deel werden verkaveld en dat ook hoeves hun landbouwareel verloren aan bebouwing en werden herbestemd, waardoor voor het agrarisch erfgoed relatief weinig representatieve en herkenbare hoeves werden teruggevonden in het buitengebied van Mechelen. We merken in de deelgemeenten van Mechelen en het gebied buiten de vesten de aandacht voor vooruitstrevende architectuur uit het interbellum op, en een voorzichtige maar interessante aftoetsing van de naoorlogse periode.

  • POMA K. 1985: Woord vooraf, in: PLOMTEUX G., STEYAERT R. & WYLLEMAN L., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10n1 (A-He), Brussel – Gent, IV-V.
  • SAUWENS J. 1995: Woord Vooraf, in: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Mechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13N2, Brussel - Turnhout, V-VI.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Mechelen [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/519 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.