De inventaris bouwkundig erfgoed van Sint-Lievens-Houtem werd gepubliceerd in boekdeel 5n van de reeks Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen. 5n bevat alle gemeenten van het arrondissement Aalst: boekdeel 5n1 bevat Aalst, Denderleeuw, Erpe-Mere, Geraardsbergen; boekdeel 5n2 bevat de gemeenten Haaltert, Herzele, Lede, Ninove, Sint-Lievens-Houtem en Zottegem. Een inventaristeam van de Rijksdienst voor de Monumenten- en Landschapszorg stelde de inventaris samen. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1975 tot zomer 1977, met een aantal controlebezoeken in het najaar en de winter. In 1978 volgde de publicatie. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Sint-Lievens-Houtem en deelgemeenten Bavegem, Letterhoutem, Vlierzele en Zonnegem leverde 65 inventarisfiches op.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Sint-Lievens-Houtem situeert zich in de beginperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. Dat project wordt sinds 1965-1966 door de centrale overheid uitgevoerd onder de noemer “Bouwen door de Eeuwen Heen in Vlaanderen”. Dat is tevens de naam van de boekenreeks waarin men tot 2005 alle inventarisresultaten publiceerde.
Na de inventarisatie van Vlaams-Brabant (boekdelen 1n en 2n), en de binnensteden van Antwerpen (3na) en Gent (4na), werd in 1978 het vijfde deel in de reeks (5n) gewijd aan het arrondissement Aalst. De Rijksdienst voor de Monumenten- en Landschapszorg in Vlaanderen stond vanaf 1972 in voor de inventarisatie. Boekdeel 5n is te situeren vlak na een heel belangrijk moment in de geschiedenis van de monumentenzorg in Vlaanderen: het Europese Monumentenjaar 1975 en het nieuwe Monumentendecreet van 1976 zorgden voor een zeer positieve evolutie op vlak van inventarisatie. Men stelde in deze jaren een nieuw team van een twintigtal kunsthistorici samen, die zich verspreid over Vlaanderen exclusief wijdden aan de inventaris.
De inventaristeams hielden vast aan de doelstelling die bij het begin van het project Bouwen door de Eeuwen heen was vooropgesteld.
De doelstelling was drievoudig:
De methodologie, de aanpak van de inventarisatie in het arrondissement Aalst, sluit naadloos aan bij de methodologie die bepaald werd bij het begin van het project Bouwen door de Eeuwen heen.
Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. De inventarisploegen konden bij de samenstelling van de inventarissen terugvallen op inventarisfiches van de deelnemers aan de actie M 75: tijdens het Monumentenjaar werkten plaatselijke comités met heemkundigen, gemeentelijke diensten en vrijwilligers mee aan de registratie van het bouwkundig erfgoed van hun gemeente. De talrijke, soms rijk geïllustreerde steekkaarten, brachten heel wat informatie aan. De lijsten zijn qua omvang, inhoud en kwaliteit zeer uiteenlopend en meestal objectgericht. Interessant is echter dat het lokale, bescheiden erfgoed, gaande van herberg, wegkapel, oorlogs- en grafmonumenten tot wegwijzers en grenspalen, door M 75 bewust werd voorgedragen en op die manier onder de aandacht kwam van het inventaristeam.
Men stelde het arrondissement voorop als afgebakend studiegebied voor het onderzoek en voor de uitgave van de inventaris. Na afwerking van de inventarisatie van het volledige arrondissement Aalst, kwam men echter tot de conclusie dat één boekdeel niet genoeg plaats bood voor het volledige arrondissement. Men splitste 5n daarom op in twee delen, een werkwijze die vanaf dan standaard wordt. Boekdelen 5n1 en 5n2, samen en als één geheel gepubliceerd in 1978, bevatten alle gemeenten van het arrondissement Aalst. De gemeenten werden in alfabetische volgorde gezet, waarbij in het eerste deel de gemeenten van A tot G gepubliceerd zijn, en in 5n2 de inventarissen van de gemeenten van H tot Z.
Een erg belangrijke nieuwigheid die men bij boekdeel 5n introduceerde, is de algemene inleiding op de inventaris van het arrondissement. Op basis van de resultaten van de inventaris bouwkundig erfgoed, schreven de onderzoekers een vrij diepgaande, inhoudelijke analyse van het aanwezige bouwkundige erfgoed in het arrondissement, voorafgegaan door een algemene, administratieve situering, een landschapstypering, een economische schets en een historische achtergrond. In aparte hoofdstukken behandelde men de religieuze architectuur en de burgerlijke architectuur in de streek, en haalde men daarbij telkens de belangrijkste voorbeelden aan. Deze inleiding vormt samen met het Woord Vooraf van de bevoegde minister, en de Verantwoording, een uitstekende omschrijving van de toegepaste methodologie en van de gehanteerde selectiecriteria. Dergelijke inleidingen, die het volledige boekdeel omvatten, vormen vanaf dan een standaard onderdeel van de publicaties. Net zoals in de boekdelen die men net afwerkte voor Gent en Antwerpen, schreef men voor 5n vrij systematisch typeringen uit van de straatbeelden.
Boekdeel 5n is het eerste deel in de reeks Bouwen door de Eeuwen heen dat de nieuwe waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toepaste op grotere schaal, in een volledig arrondissement. Volgens de Monumentenwet van 1931 kon men erfgoed beschermen als monument omwille van de historische, artistieke en wetenschappelijke waarde. In het nieuwe decreet werden dit verruimd met de volkskundige, industrieel-archeologische en andere sociaal-culturele waarde. Bescherming van ensembles, van bouwkundige gehelen, inclusief eenvoudige architectuur, werd mogelijk via het concept van stads- en dorpsgezichten. Het Monumentendecreet liet daarenboven de chronologische limiet voor het waarderen van erfgoed varen. Deze verruimde typologische en chronologische waarden en criteria uit het monumentendecreet zijn duidelijk afleesbaar in de resultaten van het inventarisproject in dit arrondissement.
Vooral de typologische verruiming is van groot belang voor de inventaris van het arrondissement Aalst, en dat op verschillende vlakken. De mogelijkheid die er sinds het decreet van 1976 bestond om stads- en dorpsgezichten te beschermen, zorgde vooreerst voor een grote aandacht voor de erfgoedwaardige, bescheiden basisbebouwing in steden en dorpen. Minister De Backer-Van Ocken haalt dit meteen aan in haar Woord Vooraf bij dit boekdeel: “Een ruime variëteit binnen een zekere, sobere homogeniteit is geleidelijk duidelijk geworden tijdens de inventarisatie: geen massa’s grote monumenten maar een aanzienlijk aantal degelijke doorsnee-gebouwen die dan weer typerend en essentieel zijn voor de basisbebouwing van onze dorpen en steden. Deze architectura minor is de laatste jaren opgenomen in de verruimde conceptie van monumentenzorg en stads- en dorpsherwaardering.” Merk op dat hier voor het eerst de term “architectura minor” verschijnt, woorden die in de verdere geschiedenis van de monumentenzorg niet meer zullen verdwijnen. Daarbij ging men bescheiden typologieën niet enkel in de bebouwde centra inventariseren, maar ook in het zeer grote gebied met landelijke architectuur binnen dit arrondissement. De steekkaarten met lokaal erfgoed die de vrijwilligers van het project M 75 tijdens het monumentenjaar 1975 verzamelden, waren een grote hulp voor het capteren van dit erfgoed.
Een tweede typologische verruiming betreft het industrieel-archeologisch erfgoed, dat zeker voor de inventaris van de stad Aalst bepalend is. In de inleiding van het boekdeel is een uitgebreid hoofdstuk gewijd aan deze typologie. De onderzoekers onderstreepten echter dat hun inventaris geen correct overzicht kan geven van het aanwezige industrieel-archeologische erfgoed wegens “een schrijnend gebrek aan studies en beschikbare achtergrondgegevens betreffende de industriële periode”. Men gaf aan dat het ontbreken van tijd voor archiefonderzoek hier een wezenlijk pijnpunt is. Men bekeek, aansluitend bij de industriële sites, de aanwezige arbeidershuisvesting: “De proletariaatshuisvesting, uit alle perioden, en gaande van "beluiken" (of: ingangen, poortjes, fortjes,...) tot de sociale en pseudosociale woonwijken uit de eerste helft van de 20ste eeuw, is kwantitatief zo sterk vertegenwoordigd, dat het een belangrijke kwalitatieve component wordt in het bebouwde patrimonium.”
In de verantwoording van 5n staat dat de chronologische limiet voor opname in de inventaris op 1940 werd gelegd, en dat ook optekening van recentere gebouwen mogelijk was, mits het “kwaliteitsvolle en representatieve gebouwen” betreft. De onderzoekers konden dus al het waardevolle 19de- en 20ste-eeuws bouwkundig erfgoed opnemen in de inventaris. Desondanks zijn er, zeker wat betreft de stedelijke, burgerlijke architectuur, een aantal opmerkelijke hiaten in de inventaris bouwkundig erfgoed van het arrondissement.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.
Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1975-1977 in Sint-Lievens-Houtem en deelgemeenten Bavegem, Letterhoutem, Vlierzele en Zonnegem in totaal 65 inventarisfiches. Het grootste aantal erfgoedobjecten, namelijk 20, is gelegen in spilgemeente Sint-Lievens-Houtem. Hoewel de gemeente getypeerd wordt door hele dichte bebouwing, met voornamelijk woningen uit eind 19de- tot begin 20ste eeuw, zien we dat men voor de inventaris vooral getuigen selecteerde die een beeld geven van de historische, traditionele dorpskern, met name de kerk, pastorie, gemeentehuis enzovoort en een beperkte selectie van de aanwezige woningen. In het landelijke buitengebied van de spilgemeente nam men een aantal gesloten en semigesloten hoeven met bakstenen gebouwen op in de inventaris. In de dorpskom, achter het gemeentehuis, had men oog voor een begin-20ste-eeuwse textielfabriek. In de andere deelgemeenten registreerde men tussen de 7 en de 15 erfgoedobjecten, allemaal karakteristiek voor het historische, landelijke karakter van deze gemeenten, namelijk kerk en pastorie, dorpswoningen, gemeentehuis, kapellen en omliggende hoeves. De typologische en chronologische verbreding van de waardering van het bouwkundig erfgoed, ingegeven door het Monumentendecreet van 1976, was in deze inventaris dus vrij beperkt.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Sint-Lievens-Houtem [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/536 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.