Op 1 januari 2025 fusioneren Nazareth en De Pinte tot de gemeente Nazareth-De Pinte. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in deze gemeenten gebeurde lang voor deze fusie, en wordt daarom in twee aparte gebeurtenissen besproken.
De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Nazareth en deelgemeente Eke werd gepubliceerd in 1991 in boekdeel 12n3 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van het voorjaar van 1981 tot eind 1990. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Nazareth en Eke leverde 169 inventarisfiches op.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Nazareth situeert zich in de hoogtijperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. De inventaris vormde in de jaren 1990 een essentieel instrument binnen het beleid van de opeenvolgende ministers Johan Sauwens en Luc Martens. Allebei wilden ze een snelle afwerking en een actualisatie van de inventaris, om een optimaal beschermingsbeleid te kunnen voeren. Gedreven door deze beleidsvisie, publiceerden de inventaristeams in Vlaanderen in de jaren 1990 negentien boeken, dubbel zoveel als wat ze in het vorige decennium realiseerden. In Oost-Vlaanderen waren er twee inventaristeams aan de slag, die zes boekdelen publiceerden in de jaren 1990. Ze finaliseerden het arrondissement Gent met drie boeken (12n3, 4 en 5) en rondden het arrondissement Oudenaarde af, waarvan de inventaris in drie boekdelen werd gevat (15n1, 2 en 3).
De inventaristeams, waarvan er in elk van de vijf provinciale buitendiensten één was, stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten. Deze combinatie maakte de doorlooptijd van veldwerk naar publicatie voor het arrondissement Gent uitgesproken lang. De optekenperiode startte al begin jaren 1980. De eerste twee boekdelen publiceerde men in 1989. Pas in de jaren 1990 finaliseerde men de drie andere boekdelen. Door het lange uitstel van publicatie was een nieuwe fase veldwerk ter controle nodig.
De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. De verantwoording die de onderzoekers schreven aan het begin van boekdeel 12n3, geeft aan dat ze de standaard methodologie voor inventarisatie gebruikten en daarbij heel dicht bij de klassieke manier van werken bleven, zowel wat veldwerk, onderzoek als publicatie betreft. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Registratie van interieurs bleef beperkt tot kerken en een aantal openbare gebouwen; op een paar uitzonderingen na bezocht men voor dit boekdeel 12n3 de interieurs van privégebouwen niet.
Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. Het basisprincipe om geen onuitgegeven archiefstukken te raadplegen, wordt in dit boekdeel verlaten, wat een gevolg is van een verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek die al in de jaren 1980 was begonnen. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventariseren steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. We merken bijvoorbeeld op dat men voor de opmaak van de inventaris van deze kantons het Rijksarchief in Gent en het archief van het kadaster consulteerde om een aantal historische gebouwen preciezer te dateren. Kadasteronderzoek werd echter nog niet systematisch voor alle geïnventariseerde panden uitgevoerd.
Wat de uitgave betreft streefde men naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Voor het arrondissement Gent was nummer 12n voorzien. De grote omvang van het arrondissement maakte een kantonnale opdeling nodig, goed voor vijf boeken. Voor boekdeel 12n3 nam men de kantons Deinze en Nazareth samen omwille van een aantal gemeenschappelijke geografische en historische karakteristieken. Dit boekdeel bevat behalve de inventaris van Nazareth ook het bouwkundig erfgoed in De Pinte, Deinze, Sint-Martens-Latem en Zulte.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Het inventarisproject voor boekdeel 12n3 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in de kantons Deinze en Nazareth. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. In het woord vooraf van 12n3 gaat men hier expliciet op in: “Naast de traditionele grote en kleine monumenten en documenten, verschijnen hier ook, onder meer in de villabouw, interessante voorbeelden van het “jong bouwkundig erfgoed”.
Geheel eigen aan de inventaris bouwkundig erfgoed in de jaren 1990 in Oost-Vlaanderen is de introductie van houtig erfgoed met erfgoedwaarde. Geïnspireerd door een landschappelijke erfgoedconsulent die in deze provincie inzette op bomen met erfgoedwaarde, integreerden de inventarisploegen beeldbepalende en betekenisvolle bomen in bouwkundige context. Bomen op dorpspleinen bijvoorbeeld, bij kapellen, of op erven van boerderijen en in tuinen van landhuizen of herenhuizen. Houtige elementen werden niet enkel vermeld bij de tekst van het gebouw, maar soms ook als apart erfgoedobject, iets wat in de inventarissen van andere provincies niet of veel minder het geval was.
Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.
In de geografische inleiding voor de kantons Deinze en Nazareth geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in deze twee sterk gelijkaardige kantons opleverde.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde een inventaristeam in 1981-1990 in Nazareth en Eke 169 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. Het meeste bouwkundige erfgoed is gelegen in Nazareth, goed voor 104 inventarisfiches. In Eke werkte men de beschrijving van 65 panden en constructies uit.
De inventaris van Nazareth bevat het evidente bouwkundige erfgoed dat de gemeente- en dorpscentra typeerde zoals parochiekerken en pastorieën, scholen, kloosters, dorps- en notabelenwoningen en cafés. Ook de talrijke kastelen, landhuizen, molens, kapellen en hoeves in het omliggende groene gebied zijn vaste elementen in de Vlaamse inventarissen. In Nazareth maakt het agrarisch bouwkundig erfgoed de helft van de inventaris uit, onroerende getuigen van het oorspronkelijke landelijke karakter van Nazareth en Eke. Talrijke historische hoeves en voormalige heerlijke verblijven getuigen van de typische ontwikkelingsgeschiedenis in deze kantons, waarbij de Gentse abdijen en patriciërsfamilies een belangrijke rol speelden.
Hoewel men in het voorwoord van boekdeel 12n3 expliciet aangeeft in te zetten op “jong bouwkundig erfgoed”, komt dit niet tot uiting in de inventaris van Nazareth. Die bevat geen enkel voorbeeld van naoorlogse architectuur. Nochtans was er interessante hedendaagse architectuur aanwezig. De architectenwoning en bibliotheek ontworpen door architect Juliaan Lampens bijvoorbeeld, zijn pas veel later aan de inventaris toegevoegd, naar aanleiding van hun bescherming als monument, in 2008 en 2016.
Een ander duidelijk hiaat in de inventaris bouwkundig erfgoed van Nazareth van 1981-1991 zijn de bunkers. De bunkers uit de jaren 1930 van het Bruggenhoofd Gent worden in de inleidende beschrijving van Eke vermeld, maar ze kregen geen eigen inventarisfiche. Zij zijn pas in 2019-2021 door het agentschap Onroerend Erfgoed als nieuwe erfgoedobjecten aan de inventaris bouwkundig erfgoed van Nazareth toegevoegd.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Nazareth [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/542 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.