De inventaris bouwkundig erfgoed van Koksijde werd gepubliceerd in boekdeel 8n van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. 8n bevat alle gemeenten van het arrondissement Veurne: Alveringem, Veurne, Nieuwpoort, De Panne en Koksijde. Een team van de Rijksdienst voor de Monumenten- en Landschapszorg stelde de inventaris samen. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1977 tot winter 1980, met een aantal controle- en aanvullende bezoeken in 1981. In 1982 volgde de publicatie. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Koksijde en deelgemeenten leverde 138 inventarisfiches op.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het arrondissement Veurne situeert zich in de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. Dat project wordt sinds 1965-1966 door de centrale overheid uitgevoerd onder de noemer “Bouwen door de Eeuwen Heen in Vlaanderen”. Dat is tevens de naam van de boekenreeks waarin men tot 2005 alle inventarisresultaten publiceerde.
De Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg in Vlaanderen stond vanaf 1972 in voor de inventarisatie. Boekdeel 8n is te kaderen vlak na een heel belangrijk moment in de geschiedenis van de monumentenzorg in Vlaanderen. Het Europese Monumentenjaar 1975 en het nieuwe Monumentendecreet van 1976 zorgden voor een zeer positieve evolutie voor de inventarisatie van bouwkundig erfgoed. Men stelde in deze jaren een nieuw team van een twintigtal kunsthistorici samen, die zich verspreid over Vlaanderen exclusief wijdden aan de inventaris bouwkundig erfgoed.
Voor boekdeel 8n hield men vast aan de doelstelling die bij het begin van het project Bouwen door de Eeuwen Heen was vooropgesteld. De doelstelling was drievoudig:
In het woord vooraf en in de verantwoording van 8n zien we een nieuwe evolutie in de monumentenzorg beschreven. De bevoegde minister onderschreef in het woord vooraf van 8n expliciet de sensibiliserende functie van het inventarisproject: “Een van de doelstellingen en opties van de inventarisatie en de publikatie (sic) is altijd geweest deze toenadering van de mens tot zijn gebouwde omgeving te bevorderen, en dit zowel als gewoon inwoner of bevoorrecht bezoeker en toerist.” Een andere manier om bouwkundig erfgoed naar het brede publiek te brengen, was de toenadering tot het beleidsdomein toerisme die men in die periode zocht. In boekdeel 8n werd de concrete samenwerking met de diverse diensten voor toerisme eveneens in het woord vooraf van de minister vermeld.
De methodologie, de aanpak van de inventarisatie in het arrondissement Veurne, sluit naadloos aan bij de methodologie die bepaald werd bij het begin van het project Bouwen door de Eeuwen Heen. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. Voor het boekdeel 8n zien we hierop echter uitzonderingen. Men consulteerde de gemeentelijke archieven van Veurne, Nieuwpoort, De Panne, Koksijde en Oostduinkerke "in de mate van het mogelijke", maar merkt daar meteen bij op dat de archieven van de Westkust erg fragmentair bewaard zijn.
De inventarisploegen konden bij de samenstelling van de inventarissen in het arrondissement Veurne terugvallen op inventarisfiches van de deelnemers aan de actie M 75: tijdens het Monumentenjaar in 1975 werkten plaatselijke comités met heemkundigen, gemeentelijke diensten en vrijwilligers mee aan de registratie van het bouwkundig erfgoed van hun gemeente. De talrijke, soms rijk geïllustreerde steekkaarten, brachten heel wat informatie aan. De lijsten waren qua omvang, inhoud en kwaliteit zeer uiteenlopend en meestal objectgericht. Interessant is dat het lokale, bescheiden erfgoed, gaande van herberg, wegkapel, oorlogs- en grafmonumenten tot wegwijzers en grenspalen, door M 75 bewust werd voorgedragen en op die manier onder de aandacht kwam van het inventaristeam.
Ook de opmaak van een grondige algemene inleiding op de inventaris van het arrondissement was sinds 5n een vaste traditie, die voor het boekdeel van het arrondissement Veurne werd verder gezet. Op basis van de resultaten van de inventaris bouwkundig erfgoed, schreef het onderzoeksteam een vrij diepgaande, inhoudelijke analyse van het aanwezige bouwkundige erfgoed in het arrondissement Veurne, voorafgegaan door een algemene, administratieve situering, een landschapstypering, een economische schets en een historische achtergrond. Opvallend is dat al bij de landschapstypering aandacht wordt besteed aan de streekeigen materialen die men terug vond bij de inventarisatie van het historische religieuze (“moefen”) en agrarische (vakwerkbouw, olm en eik) erfgoed. Ook het economische hoofdstuk wordt direct gekoppeld aan het geregistreerde pre-industriële en industriële erfgoed in de streek. Behalve de windmolens, zijn de rosmolens typerend voor deze regio.
In aparte hoofdstukken behandelde men de verschillende erfgoedtypes in de streek, waarbij de religieuze architectuur besproken wordt in verschillende hoofdstukken voor kerken, kapellen en religieuze instellingen. In het hoofdstuk burgerlijke architectuur maakt men onderscheid tussen drie grote groepen, de stedelijke, de landelijke en de kustarchitectuur, waarbij men ook de bunkers rekent.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 8n paste de nieuwe waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in het arrondissement Veurne. Volgens de Monumentenwet van 1931 kon men erfgoed beschermen als monument omwille van de historische, artistieke en wetenschappelijke waarde. In het nieuwe decreet werden de waarden verruimd met de volkskundige, industrieel-archeologische en andere sociaal-culturele waarde. Bescherming van ensembles, van bouwkundige gehelen, inclusief eenvoudige architectuur, werd mogelijk via het concept van stads- en dorpsgezichten. Het Monumentendecreet liet daarenboven de chronologische limiet voor het waarderen van erfgoed varen. Deze verruimde typologische en chronologische waarden en criteria uit het Monumentendecreet zijn duidelijk afleesbaar in de resultaten van het inventarisproject in dit arrondissement.
De mogelijkheid die sinds het decreet van 1976 bestond om stads- en dorpsgezichten te beschermen, zorgde vooreerst voor een grote aandacht voor de erfgoedwaardige, bescheiden, vaak 19de-eeuwse basisbebouwing in steden en dorpen. Een tweede typologische verruiming betreft het industrieel-archeologisch erfgoed. In de inleiding van het boekdeel 8n is een apart hoofdstuk gewijd aan deze typologie. Overeenkomstig de ruimere kijk op bouwkundig erfgoed, legden de onderzoekers in de inleiding van elk boekdeel de nadruk op de nieuwe erfgoedtypes die ze gaandeweg ontdekten en wilden waarderen. We citeren minister K. Poma, die het woord vooraf schreef bij het arrondissement Veurne: “Elk van de geïnventariseerde gebieden heeft hierbij zijn eigen karakteristieken en accenten, wat routinewerk uitsluit en geleidelijk de enorme en miskende rijkdom van ons land onthult.” In het arrondissement Veurne, doken nog nieuwe aspecten op, namelijk de wederopbouwarchitectuur, de toeristische gebouwen binnen de kustarchitectuur en de recente vormen van militaire architectuur uit de Tweede Wereldoorlog. “Immers”, zo stelt het woord vooraf, “wanneer gepeild wordt naar de globaliteit van het cultuurbezit, waarvan de architectuur de meest nadrukkelijke exponent is, kunnen incidenten als oorlog en exploderend toerisme bepalende factoren worden voor de gebouwde omgeving.”
Deze typologische verbreding naar recente, typisch 20ste-eeuwse erfgoedtypes, sluit nauw aan bij de voornaamste invloed van het Monumentendecreet op de inventaris van het bouwkundig erfgoed, namelijk het wegvallen van de chronologische limiet. Daar waar dat voor boekdelen 5n en 6n nog met zeer veel schroom werd behandeld, trad recente architectuur vanaf boekdeel 7n resoluut op de voorgrond. Zelfs de naoorlogse architectuur werd naar waarde geschat in het arrondissement Veurne, met focus op een aantal toonaangevende lokale architecten zoals P. Callebout, P. Felix en A. Houtsaeger.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.
De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Koksijde, Oostduinkerke en Wulpen leverde 138 inventarisfiches op. We merken dat de aandacht voor de nieuwe typologieën binnen deze inventaris focust op de kustarchitectuur, hoewel ook naoorlogse kerken en privéwoningen in vooruitstrevende architectuur naar waarde werden geschat. Een groot deel van het geïnventariseerde bouwkundig erfgoed is representatieve kustarchitectuur. Het inventaristeam schreef inleidingen die dat typische erfgoed kaderden, met bovenop de gangbare inleidingen voor elke deelgemeente ook een aparte typering voor de badplaatsen Koksijde-Bad, Oostduinkerke-Bad en Sint-Idesbald.
In centrumgemeente Koksijde, waar Koksijde-Bad, Koksijde-Dorp en Sint-Idesbald bij horen, werden de meeste panden opgenomen in de inventaris, 84 in totaal. De abdij Ter Duinen en abdijhoeve Ten Bogaerde, vissershuizen, dorpswoningen, kerk en pastorie, windmolen, hoeves en veldkapellen verwijzen naar de interessante geschiedenis van Koksijde voor de opkomst van het toerisme. Het grootste aandeel bouwkundig erfgoed in Koksijde is representatief voor een badplaats, met een waaier aan vakantiewoningen en hotels, waarbij cottagestijl en modernisme het meest voorkomen.
De inventaris van Oostduinkerke telt 32 fiches, verdeeld over Oostduinkerke-Dorp en Oostduinkerke-Bad. Er zijn de parochiekerk, vissershuizen en een aantal hoeves die herinneren aan het dorpse leven voor de uitbouw van Oostduinkerke als badplaats. Het zwaartepunt ligt echter bij de representatieve kustarchitectuur uit de 20ste eeuw, met vakantiewoningen en hotels. Typerend voor Oostduinkerke zijn de grote “homes” of vakantietehuizen. Er is aandacht voor het wereldoorlogerfgoed, waarbij een militair kerkhof en een gedenkteken werden geïnventariseerd.
In Wulpen selecteerde men 22 panden als bouwkundig erfgoed. Hoewel een van de oudste dorpen in de streek, is er weinig waardevol historisch erfgoed in de dorpskern bewaard. Er zijn de eind-19de-eeuwse parochiekerk en pastorie, een paar dorpswoningen, en het Gasthof, teruggaand tot de 13de eeuw. De inventaris van dit polderdorp omvat vooral grote geïsoleerde hoeven, vaak met historische kern.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Koksijde [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/580 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.