Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Vleteren

geografische inventarisatie
ID
591
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/591

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Vleteren, bestaande uit deelgemeenten Oostvleteren, Westvleteren en Woesten werd gepubliceerd in 1989 in boekdeel 11n2 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep vanaf het najaar 1981 en werd afgewerkt in 1989 met de publicatie. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Oostvleteren, Westvleteren en Woeste leverde 101 inventarisfiches op.

Context en doelstelling

De inventaris bouwkundig erfgoed van Vleteren werd opgemaakt door het inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen in ‘buitendienst’ Brugge. Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staatshervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed.

De doelstellingen van de inventaris in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks en in elke buitendienst steeds dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten.
  2. Vervolgens wil hij een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Ten slotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

De eerste doelstelling was meer en meer bepalend voor de aanpak van de inventarisatie. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten. Boekdeel 11n2, dat de resultaten van het kanton Poperinge bevat, is daar een duidelijk voorbeeld van: er zitten acht jaar tussen de opstart van het veldwerk in 1981 en de publicatie in 1989. In de verantwoording halen de onderzoekers expliciet aan dat ze in de eerste plaats streven naar de samenstelling van een overzichtsinventaris in functie van het opstellen van voorontwerpen van lijst voor te beschermen monumenten en stadsgezichten. Voor de inventaris was gepubliceerd, had de inventarisploeg al beschermingsprocedures afgerond voor Watou en Poperinge.

Methodologie

Het West-Vlaamse inventaristeam kon verder bouwen op de standaardmethodologie van Bouwen door de eeuwen heen toen ze in 1981 het onderzoek voor het arrondissement Ieper aanvatten, waartoe de gemeente Vleteren behoort. Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen.

Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Voor de boekdelen 11n1 en 11n3 van het arrondissement Ieper moest men een alternatief zoeken voor het veldwerk als vertrekbasis voor onderzoek en selectie. De kantons in die boekdelen bevinden zich integraal in de Westhoek, waar de Eerste Wereldoorlog het architectuurlandschap drastisch had hertekend. De visuele selectie op basis van erfgoedtypes, bouwstijlen en dateringen liep hier vast: op enkele uitzonderingen na dateerde alle bebouwing immers uit de wederopbouwperiode. Er was toen nog geen onderzoek of literatuur gebeurd rond de waardering van deze architectuur. Om de wederopbouwarchitectuur te kunnen inventariseren en waarderen, ontwikkelde het inventaristeam zelf een specifieke methodologie. Voor het kanton Poperinge in boekdeel 11n2, met gemeenten Poperinge en Vleteren, had men die methodologie veel minder nodig en kon men terugvallen op de klassieke inventarismethodologie. De gemeenten daar bevonden zich immers grotendeels buiten de frontlinie van de Eerste Wereldoorlog.

Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er in de standaard methodologie bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een beperkt en doelgericht bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten.

In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 toch geleidelijk aan voor een duidelijke verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventarisproject steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever.

Ook wat de uitgave in boekvorm betreft streefde men steeds naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel in de reeks “Bouwen door de eeuwen heen” al snel niet meer haalbaar. Door de verruimde typologische en chronologische opnamenorm sinds het Monumentendecreet van 1976, bood één boekdeel niet meer genoeg plaats voor een volledig arrondissement. De ruimere blik zorgde voor meer resultaten per arrondissement. Het gespecialiseerde onderzoek zorgde voor langere teksten. Dat resulteerde in meer materiaal en dus een groeiend aantal publicaties per provincie. Waar voor Vlaams-Brabant alle materiaal van de volledige provincie in twee boekdelen paste, was dat in de jaren 1980 niet meer denkbaar. Dat leidde al vanaf 1978 tot opgesplitste delen, met verschillende nummers per boekdeel (5n1 en 5n2). De gemeenten van het arrondissement Aalst werden toen in alfabetische volgorde gezet en middenin het alfabet in twee gedeeld; enkel in het eerste deel vind je het voorwerk, en de inhoudelijke inleidingen. Die opsplitsing zorgde ervoor dat de twee delen niet afzonderlijk, los van elkaar kunnen gelezen en verkocht worden.

Om die reden ging men vanaf boekdeel 11n met het arrondissement Ieper over tot een opdeling per kanton of groep van aanverwante kantons, dus administratief-geografisch in plaats van alfabetisch. Per kanton schreef men een apart voor- en nawerk, waardoor de boekdelen zelfstandig konden gepubliceerd en gelezen worden. De drie delen die het arrondissement Ieper omvatten werden op deze manier uitgewerkt, volledig los van elkaar te lezen, met een eigen publicatiedatum, eigen woord vooraf, verantwoording en regio-inleiding. Boekdeel 11n1 bevat het kanton Ieper, met gemeenten Ieper en Langemark-Poelkapelle. In boekdeel 11n2 verzamelde men de inventarissen van Poperinge en Vleteren, die samen kanton Poperinge vormen. In 11n3 publiceerde men de inventarissen van de kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke, met de gemeenten Heuvelland, Mesen, Wervik en Zonnebeke.

Men bleef echter de selectie en evaluatie per arrondissement beschouwen. In de verantwoording lezen we het volgende: “De hoofdbedoeling blijft evenwel het bouwkundig erfgoed op te tekenen in een voldoende ruime geografische, historische en “administratieve” samenhang waardoor enge gemeentegrenzen overschreden en vergelijkingen doorgetrokken kunnen worden, en een overzicht kan worden bekomen.”

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 11n2 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Poperinge.

Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.

De typologische verruiming van het begrip bouwkundig erfgoed was zeker in de jaren 1980 ook een rechtstreeks gevolg van de lopende inventarisprojecten. De “ontdekkende” functie van het inventariseren kwam in deze periode duidelijk naar voor: voor veel thema’s en erfgoedtypes werd pionierswerk gedaan. Naargelang het studiegebied kwam men nieuwe erfgoedtypes tegen, waar op dat moment nog geen onderzoek over was gedaan, en waarvoor men niet op een bestaande publicatie kon terugvallen. De inventaris van het arrondissement Ieper is hier een uitgesproken voorbeeld van, waarbij voor het eerst de daar alom tegenwoordige wederopbouwarchitectuur als bouwkundig erfgoed wetenschappelijk werd gewaardeerd en benaderd.

Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940, hoewel men de optekening van recentere gebouwen niet uitsloot. Van deze voorzichtige selectie van naoorlogse architectuur zijn de inventarissen van het arrondissement Ieper een goed voorbeeld: er zijn maar een handvol gebouwen en constructies geïnventariseerd uit de periode van na de Tweede Wereldoorlog.

Verder hield men rekening met volgende criteria, die men ook gebruikte voor de waardering van beschermingen: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden.

In de geografische inleiding over het kanton Poperinge geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit kanton opleverde. In tegenstelling tot de andere gemeenten in het arrondissement Ieper, lagen de gemeenten in het kanton Poperinge grotendeels buiten de frontlijn van de Eerste Wereldoorlog. De inventaris bouwkundig erfgoed, opgemaakt in de jaren 1981, bevat daardoor representatieve getuigen van de vooroorlogse bebouwing van de streek. Op een aantal monumenten met zeer hoge erfgoedwaarde na, biedt het bouwkundig erfgoed in deze gemeenten een vrij eenvoudige aanblik. Zoals in de aangrenzende Noord-Franse steden en dorpen verwijzen de ruime markten en grote bakstenen, gotische kerken naar de bloeiende middeleeuwse lakennijverheid. Eveneens te relateren aan de ligging bij de Franse grens zijn de getuigen van de traditionele vakwerkbouw bij de landelijke bebouwing van het gebied. Kenmerkend bouwdetail voor het kanton Poperinge is het zeer karakteristieke uitzicht van het lokale houtwerk van ramen en deuren. De houten kozijnconstructie lijkt hier frequenter en veel langer gebruikt dan in de rest van West-Vlaanderen.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Vleteren

Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1981-1989 in Vleteren 101 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. De inventaris van Oostvleteren telt 52 objecten; in Westvleteren selecteerde men 31 objecten; in Woesten 17.

Oostvleteren en Westvleteren zijn landelijke gemeenten met een inventaris die dat karakter weerspiegelt: de inventaris bevat vooral hoeves en kapellen. Deze hoeves vormen samen met de parochiekerken het erfgoed met de hoogste historische waarde in deze deelgemeenten. Het betreft hoeves met losse bestanddelen; vermeldenswaard zijn de talrijke getuigen van vakwerkbouw. In Oostvleteren tekende men in de jaren 1980 een goed bewaarde dorpskern op, met de Sint-Amatuskerk en omringend kerkhof en voorliggend driehoekig plein. Verder hoofdzakelijk eind-19de- en begin-20ste-eeuwse bebouwing. Er zijn de beeldbepalende gebouwen zoals klooster en school, gemeentehuis, maalderij, brouwerijen en herbergen. Verder getuigt het woningenbestand van een maatschappelijke doorsnede, met zowel herenhuizen, burgerhuizen als kleine dorpswoningen en arbeidershuizen, allemaal in een bescheiden bouwstijl. Qua oudere bebouwing is er een hoekhuis met jaaranker 1734 bewaard; de recentste woning in de inventaris van Oostvleteren is een modernistische villa. In Westvleteren zijn de in het oog springende inventarisitems de kerk, de pastorie en de wereldvermaarde Sint-Sixtusabdij uit 1831. In de dorpskern tekende men slechts een handvol vooral 19de-eeuwse dorpsarchitectuur op in de inventaris.

Woesten vormt in het kanton Poperinge een buitenbeentje, omdat in deze deelgemeente wel degelijk een grootschalige verwoesting plaatsvond tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zo goed als alle gebouwen in de inventaris zijn representatieve getuigen van de wederopbouwarchitectuur: kerk, gemeentehuis, dorpswoningen, hoeves enz. De inventaris bevat evenwel een aantal voorbeelden van bouwkundig erfgoed dat de oorlog overleefde, zoals een herberg en een bakkerij, in eenvoudige 19de-eeuwse architectuur.

Opvallend afwezig in de inventaris van Vleteren zijn de getuigen van de Eerste Wereldoorlog zoals gedenktekens, begraafplaatsen en geallieerde bunkers, commandoposten of mitrailleurposten. Deze werden in 2002-2005 toegevoegd aan de inventaris tijdens het project Inventarisatie van het Wereldoorlogerfgoed in de Westhoek.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Vleteren [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/591 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.