De inventaris bouwkundig erfgoed van Ieper en deelgemeenten Boezinge, Brielen, Dikkebus, Elverdinge, Hollebeke, Sint-Jan, Vlamertinge, Voormezele, Zillebeke en Zuidschote werd gepubliceerd in 1987 in boekdeel 11n1 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van het najaar 1982 tot de zomer 1986. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Ieper, Boezinge, Brielen, Dikkebus, Elverdinge, Hollebeke, Sint-Jan, Vlamertinge, Voormezele, Zillebeke en Zuidschote leverde 886 inventarisfiches op.
De inventaris bouwkundig erfgoed van Ieper werd opgemaakt door het inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen in ‘buitendienst’ Brugge. Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staatshervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten.
De doelstellingen van de inventaris in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks en in elke buitendienst steeds dezelfde:
Het West-Vlaamse inventaristeam kon verder bouwen op de standaardmethodologie van Bouwen door de eeuwen heen toen ze in 1982 het onderzoek voor het arrondissement Ieper aanvatten. Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 toch geleidelijk aan voor een duidelijke verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventarisproject steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever.
In de reeks inventarissen van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, neemt 11n1, voor het kanton Ieper, methodologisch gezien een aparte plaats in. In functie van de alomtegenwoordige wederopbouwarchitectuur uit de jaren 1920-1930 en soms nog later, werkte men een op maat gesneden methodiek uit. Met selectie op basis van veldwerk kwam men er niet in deze regio: daarvoor moest men eerst zelf de nodige achtergrondkennis verzamelen. De systematische consultatie van het archief van de Dienst van de Verwoeste Gewesten in het Algemeen Rijksarchief in Brussel vormde de basis voor de evaluatie en de selectie. Ook de vaste manier van beschrijven werd aangepast voor de wederopbouwpanden. Dit moest analytisch gebeuren, en niet louter beschrijvend. Overal werd de huidige toestand vergeleken met de vooroorlogse, werden bouwmaterialen, inplanting en omgeving mee bekeken, en werden de gebouwen gekoppeld aan een substijl die men binnen de wederopbouwarchitectuur kon onderscheiden. Dit inventariswerk was wetenschappelijk gezien van aanzienlijke betekenis voor de waardering van de wederopbouwarchitectuur. Vermeldenswaard zijn de aandacht voor die architectuurvorm op het platteland, en de differentiatie tussen de overheersende regionalistische stijl en de zeldzamere modernistische realisaties.
Ook wat de uitgave in boekvorm betreft streefde men steeds naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel in de reeks “Bouwen door de eeuwen heen” al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Door de verruimde typologische en chronologische opnamenorm sinds het Monumentendecreet van 1976, bood één boekdeel niet meer genoeg plaats voor een volledig arrondissement. De ruimere blik zorgde voor meer resultaten per arrondissement. Het gespecialiseerde onderzoek zorgde voor langere teksten. Dat resulteerde in meer materiaal en dus een groeiend aantal publicaties per provincie. Waar voor Vlaams-Brabant alle materiaal in twee boekdelen paste, was dat in de jaren 1980 niet meer denkbaar. Dat leidde al vanaf 1978 tot opgesplitste delen, met verschillende nummers per boekdeel (5n1 en 5n2). De gemeenten werden toen in alfabetische volgorde gezet en middenin het alfabet in twee gedeeld; enkel in het eerste deel vind je het voorwerk, en de inhoudelijke inleidingen. Die opsplitsing zorgde ervoor dat de twee delen niet afzonderlijk, los van elkaar kunnen gelezen en verkocht worden.
Om die reden ging men vanaf het arrondissement Ieper, gepubliceerd als boekdeel 11n in 1987, over tot een opdeling per kanton of groep van aanverwante kantons, dus administratief-geografisch in plaats van alfabetisch. Men bleef echter de selectie en evaluatie per arrondissement beschouwen. In de verantwoording lezen we het volgende: “De hoofdbedoeling blijft evenwel het bouwkundig erfgoed op te tekenen in een voldoende ruime geografische, historische en “administratieve” samenhang waardoor enge gemeentegrenzen overschreden en vergelijkingen doorgetrokken kunnen worden, en een overzicht kan worden bekomen.” De drie delen die het arrondissement Ieper (11n) omvatten werden op deze manier uitgewerkt, volledig los van elkaar te lezen, met een eigen publicatiedatum, eigen woord vooraf, verantwoording en regio-inleiding.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 11n1 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Ieper. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
De typologische verruiming van het begrip bouwkundig erfgoed was zeker in de jaren 1980 ook een rechtstreeks gevolg van de lopende inventarisprojecten. De “ontdekkende” functie van het inventariseren kwam in deze periode duidelijk naar voor: voor veel thema’s en erfgoedtypes werd pionierswerk gedaan. Naargelang het studiegebied kwam men nieuwe erfgoedtypes tegen, waar op dat moment nog geen onderzoek over was gedaan, en waarvoor men niet op een bestaande publicatie kon terugvallen. Boekdeel 11n1 is hier een uitgesproken voorbeeld van, waarbij voor het eerst de daar alom tegenwoordige wederopbouwarchitectuur als bouwkundig erfgoed werd gewaardeerd en benaderd.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940, hoewel men de optekening van recentere gebouwen niet uitsloot. Daar is boekdeel 11n1 een goed voorbeeld van: er zijn maar een handvol gebouwen en constructies geïnventariseerd uit de periode van na de Tweede Wereldoorlog.
Verder hield men rekening met volgende criteria, die men ook gebruikte voor de waardering van beschermingen: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden. In de geografische inleiding over het kanton Ieper geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit kanton opleverde.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde een inventarisonderzoeker in 1982-1987 in Ieper, Boezinge, Brielen, Dikkebus, Elverdinge, Hollebeke, Sint-Jan, Vlamertinge, Voormezele, Zillebeke en Zuidschote 886 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris.
Wegens de grootschalige vernieling van de bebouwing in deze streek tijdens de Eerste Wereldoorlog, bestaat de inventaris bijna integraal uit wederopbouwarchitectuur. Slechts een honderdtal geregistreerde inventarisobjecten dateren van voor de Eerste Wereldoorlog. Daarbij valt op dat veel van die panden of sites werden hersteld of deels heropgebouwd in de naoorlogse periode.
De inventaris bouwkundig erfgoed van Ieper en deelgemeenten geeft een treffend beeld van een landelijke streek, waarbij Ieper een belangrijke stedelijke kern vormt. Het hoofdaandeel van het geïnventariseerde bouwkundig erfgoed bestaat uit hoeves en andere types landelijke architectuur. In Ieper zien we de typische stedelijke architectuur, met grote openbare gebouwen en dichte rijbebouwing met burgerhuizen. In de dorpskernen de typische dorpsarchitectuur, bestaande uit kerk en pastorie, lage dorpswoningen, scholen, kapellen enz. De inventarisonderzoekers selecteerden, waardeerden en beschreven het geselecteerde erfgoed met oog voor de specifieke kenmerken van de wederopbouwarchitectuur, en bouwden daarvoor kennis op door hun gerichte archiefonderzoek bij de Dienst Verwoeste Gewesten. In de inleidingen van het kanton van de verschillende deelgemeenten, geven de onderzoekers telkens een overzicht van de specifieke ontwikkeling van de wederopbouw voor de verschillende erfgoedtypes of delen van het beschreven gebied. Andere erfgoedtypes die rechtstreeks verband houden met het oorlogsverleden van de streek zijn militaire begraafplaatsen, oorlogsgedenktekens en bunkers.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Ieper [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/601 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.