De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Meise gebeurde in de periode 1971-1975. Het inventaristeam van de toenmalige Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg selecteerde in het huidige grondgebied van Meise een 90-tal panden. De resultaten publiceerde men in 1975 in het boekdeel 2n van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Meise situeert zich in de beginperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. Een tweetalige werkgroep in opdracht van het toenmalige Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur startte het project op in de tweede helft van de jaren 1960. Dit gebeurde op aanbevelingen van de Raad van Europa uit de gemeenschappelijke bekommernis over de toenemende bedreiging van de historische monumenten, één van de kostbaarste erfenissen van de Europese cultuurgeschiedenis.
De doelstelling was drievoudig:
Vanaf 1972 werd de inventarisatie regionaal aangepakt. In Vlaanderen werd de inventaristaak toevertrouwd aan de Rijksdienst voor de Monumenten- en Landschapszorg, opgericht bij Koninklijk Besluit van 1 juni 1972. Men hield dezelfde, driedelige doelstelling aan. Ook in Wallonië werkte men met hetzelfde opzet verder.
In de jaren 1960-1970 gebeurde de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed per arrondissement. De inventarisatie van het arrondissement Leuven was het pilootproject. Onder leiding van professor R. Lemaire werd tijdens dit project de inventarismethodologie uitgewerkt. De resultaten van de inventarisatie van het arrondissement Leuven werden in het eerste boekdeel van de reeks Bouwen door de Eeuwen Heen gepubliceerd, in 1971.
Uitgangspunt van de methodologie vormde het systematische plaatsbezoek met een kritische visuele vaststelling en ontleding van het erfgoed. De registratie gebeurde vanop de openbare weg, de kenmerken van het pand werden genoteerd en het belangrijkste erfgoed werd gefotografeerd. Wegens het dringende karakter van de operatie werd het onderzoek van archiefstukken niet overwogen, evenmin als de volledige speciale literatuur.
Deel 2 in de reeks, dat volgde na het arrondissement Leuven, is gewijd aan het arrondissement Nijvel in het huidige Waals-Brabant, en verscheen in 1973. De basisprincipes bleven ongewijzigd, maar verbeteringen kwamen al aan bod, zoals een bondige algemene inleiding. Men selecteerde ook iets ruimer, door de groeiende aandacht voor de documenterende rol van het inventariswerk.
Het boekdeel van Halle-Vilvoorde is het derde in de reeks Bouwen door de Eeuwen Heen en verscheen in het Europees Monumentenjaar 1975. De inventaris van Meise vinden we hierin terug. Meise en Wolvertem waren toen nog afzonderlijke gemeenten, die bij de fusie van 1977 werden samengevoegd. Oppem, dat bij dezelfde fusie samen met de wijk Amelgem eveneens bij Meise werd gevoegd, was voorheen een gehucht dat bestuurlijk onder Brussegem (Merchtem) viel. Verspreid over dit volledige grondgebied van het huidige Meise werden ongeveer 90 panden en bouwkundige constructies geregistreerd tijdens de inventarisatie.
Het boekdeel van Halle-Vilvoorde kreeg het nummer 2n: het is het tweede Nederlandstalige deel in de reeks (de n staat daarbij voor Nederlands). Het boek is op vlak van methodologie een ‘overgangsdeel’. Het inventaristeam behield nog grotendeels de basisprincipes en het format van de eerste twee boekdelen. De selectie van het erfgoed is echter al beïnvloed door het toekomstige decreet van 1976 dat in volle voorbereiding was en een aantal nieuwe concepten vooropstelde.
Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het arrondissement Halle-Vilvoorde, waarvan Meise deel uitmaakt, gebeurde in 1971-1975. Men baseerde zich op de erfgoedwaarden bepaald in de monumentenwet van 1931, namelijk de historische, artistieke en wetenschappelijke waarde. Het decreet van 1976 was op dat moment in opmaak, en zorgde in dit boekdeel al voor een verruiming van de selectie. Aan de drie bestaande waarden werden de nieuwe “volkskundige, industrieel-archeologische en andere sociaal-culturele waarden" toegevoegd. Ze zorgden in boekdeel 2n voor een bescheiden typologische uitbreiding van de selectie, met enkele voorbeelden van architectura minor (bescheiden architectuur) en industrieel erfgoed.
De chronologische limiet, die in het decreet van 1976 volledig achterwege zal worden gelaten, werd in de inventaris van het arrondissement Halle-Vilvoorde voor het eerst overschreden. De inventaris uit 1971 van het arrondissement Leuven, bevatte in beginsel enkel ‘monumenten’ die van voor het begin van de 19de eeuw dateerden. In het boekdeel 2n van Halle-Vilvoorde heeft men aandacht voor 19de-eeuwse panden en krijgt zelfs het werk van enkele vooraanstaande 20ste-eeuwse architecten een korte vermelding. De selectie van 19de- en 20ste-eeuws bouwkundig erfgoed gebeurde echter niet systematisch, en komt in het arrondissement Halle-Vilvoorde maar in zeer beperkte mate aan bod.
Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde waarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Verder houdt men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde. Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het kader of de schaal van die inventaris (bijvoorbeeld binnen een bepaalde regio of binnen een gemeente) en/of met inachtname van de inhoudelijke criteria die voor het specifieke inventarisatieproject werden bepaald. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaardeafweging van een groep van gebouwen of objecten per regio of per type.
Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in de twee gemeenten Meise en Wolvertem, in het gehucht Oppem en in de wijk Amelgem, die nu samen Meise vormen, een 90-tal constructies en panden. Deze zijn voornamelijk ouder dan 1800; enkele dateren uit de 19de eeuw. Het gaat vooral om klassieke, historische gebouwen zoals kerken en de bijhorende pastorieën, kapellen, schoolgebouwen, gemeentehuizen en hoeves. Op het grondgebied van Meise vertaalt de aandacht van het inventaristeam voor de “architectura minor” (of bescheiden gebouwtypes) zich in de opname van een relatief groot aantal dorpswoningen en boerenwoningen. Van 20ste-eeuwse architectuur werden slechts twee panden uit het interbellum geselecteerd.
Voor de samenstelling van deze tekst werd gebruik gemaakt van de verantwoordingen in de boekdelen Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen en de tekst opgemaakt door S. Van Aerschot als inleiding bij het Plaatsnamenregister bij de reeks Bouwen door de eeuwen heen In Vlaanderen 1971-2005, Brussel, 2007. Er werd ook informatie overgenomen uit https://www.onroerenderfgoed.be/publicaties/handleiding-inventariseren-van-bouwkundig-erfgoed
Auteurs: Hooft, Elise; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Meise [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/706 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.