Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Geel

geografische inventarisatie
ID
743
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/743

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van de stad Geel werd gepubliceerd in 2002 in boekdeel 16n5 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. Het onderzoek werd in de zomer van 1999 gestart en afgerond in de zomer van 2001, met controle- en interieurbezoeken in de winterperiode 2001-2002. De resultaten van het onderzoek werden gepubliceerd in 2002. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Geel leverde 237 inventarisfiches op.

Context en doelstelling

Het boekdeel 16n5 bevat de inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeenten gelegen in het kieskanton Mol: Mol, Balen, Geel en Meerhout. Het is één van de zes inventarisdelen die samen het bouwkundig erfgoed omvatten van het arrondissement Turnhout. Het inventarisproject Bouwen door de eeuwen heen nam het arrondissement steeds als geografische basis voor het onderzoek, om zo een voldoende ruime geografische blik te garanderen. Met de boeken van het arrondissement Turnhout konden de inventaristeams van de provincie Antwerpen hun inventarisproject afronden.

Het inventarisproject in het arrondissement Turnhout speelde zich af op een kantelmoment in de geschiedenis van het project Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Met als hoofdbedoeling de doorlooptijd van inventarisatie naar beschermingsdossier in te korten, viel in het jaar 2000 de beslissing de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Aan de basis van die beslissing lag de beschermingspolitiek van minister Johan Sauwens, die in 2000 bevoegd was voor monumenten- en landschapszorg. De minister wilde zeer intensief inzetten op beschermen van bouwkundig erfgoed. Hij zag een beschermingspakket als een logische stap na de afwerking van de inventaris van een gemeente, en wilde dit proces versneld zien. Hij vroeg om binnen zijn regeerperiode, dus voor 2004, het inventarisproject voor heel Vlaanderen af te werken, om op die manier in elke gemeente in Vlaanderen de nodige monumenten te kunnen beschermen. Paul Van Grembergen, die Sauwens in 2001 opvolgde als bevoegde minister, zette dit beleid onverminderd verder.

In zijn woord vooraf bij de publicatie van 16n5 verwijst hij concreet naar de beschermingsvoorstellen die vanuit deze inventaris worden opgestart. De beleidsbrief is duidelijk: “Teneinde eind 2003 de lopende inventaris van het bouwkundig erfgoed van het Vlaams gewest af te ronden zal vanaf 2001 een versnelde inventarisatie plaatsvinden waarbij in de eerste plaats aandacht zal besteed worden aan de selectie van de voor bescherming vatbare monumenten.” De inventarisploeg in Antwerpen, die op een zucht stond van de afwerking van de inventaris in het arrondissement Turnhout, mocht de lopende inventarisaties en de geplande publicaties afwerken volgens de klassieke methodologie en hoefde niet over te stappen op een versnelde aanpak van de inventarisatie.

De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten; de verzamelde basisdocumentatie geeft immers een beter overzicht van het bestaande bouwkundig erfgoed en vergemakkelijkt elke evaluatie voor mogelijke beschermingsvoorstellen.
  2. Vervolgens wil hij een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Ten slotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Methodologie

De inventarismethodologie nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf 1988 overschakelde naar kieskantons. De schaal van een kanton garandeert een nog voldoende ruime geografische en historische samenhang. Dat deed men ook voor het arrondissement Turnhout, waarbij elk van de zes boekdelen een kieskanton omvat. Boek 16n1 presenteerde minister Martens al in 1997. In boekdeel 16n1 komt het kanton Turnhout aan bod. De minister sprak in het woord vooraf van het laatste boekdeel van het arrondissement Mechelen (13n4) nog de hoop uit dat ze binnen zijn regeerperiode het arrondissement Turnhout zouden afwerken, maar dat was te optimistisch. Boekdeel 16n2 voor het kanton Westerlo ging in 2000 ter perse, een jaar later is 16n3 met het kanton Herentals klaar. In 2002 volgden de kantons Hoogstraten in 16n4 en Mol in 16n5. Ze finaliseerden de inventaris van de provincie Antwerpen in 2004 met het afsluitende deel 16n6, voor het kanton Arendonk.

De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van de vier gemeenten in boekdeel 16n5, Balen, Geel, Meerhout en Mol, volgt de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk vanop de openbare weg is de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Het onderzoek van de interieurs bleef beperkt tot kerken en een aantal openbare gebouwen.

Om de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en eventueel hun vroegere functie en evolutie te belichten, consulteerde men standaard de voornaamste bibliografische en archivalische bronnen. Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet-gepubliceerd archiefmateriaal echter nooit tot de methodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. De Antwerpse onderzoekers onderscheidden zich vanaf begin jaren 1990 echter door een grondiger onderzoek van de niet-uitgegeven archiefstukken voor alle gemeenten en alle types erfgoed. Men zorgde ook in landelijke gemeenten voor een evenwaardige, precieze datering van het erfgoed op basis van bouwtoelatingen, die ze bij alle gemeentelijke diensten gingen opzoeken. Waar dit mogelijk was werden ook in dit kanton de gemeentelijke archieven van bouwtoelatingen nagekeken; die bleken echter enkel beschikbaar in Mol. De archieven van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen (PCML), toen bewaard in het Provinciaal Archief, vormden een bron waarmee ze openbare gebouwen documenteerden. Deze onderzoekers introduceerden het onderzoek van mutatieregisters en schetsen van het kadaster, waarmee ze een zeer betrouwbare terminus ante quem aanleverden voor alle bebouwing na circa 1831. Ten slotte maakte ook de medewerking van bewoners, eigenaars, plaatselijke kringen en specialisten om de representativiteit en authenticiteit te staven, formeel deel uit van hun methodologie.

De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die beschrijvingen werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren. Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie. Bij boekdeel 16n5 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor de inventaris bouwkundig erfgoed van het kanton Mol.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Mol gebeurde in 1999-2002. Men gebruikte bij de inventarisatie de criteria opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.

Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen. In praktijk pasten de inventaristeams deze weggevallen limiet voor de meeste inventarissen met schroom toe. In de meeste gemeenten is er amper erfgoed geselecteerd jonger dan 1940. In het arrondissement Turnhout zijn de onderzoekers zich bewust van de grote waarde van de hedendaagse architectuur in het gebied. Vooral het kanton Turnhout bevat architectuur die het lokale belang ver overstijgt. De ervaring met inventariseren van hedendaagse architectuur die de inventaristeams in dit kanton opdoen, uit zich ook in de registratie van naoorlogse architectuur in het kanton Mol.

Bij de selectie van bouwkundig erfgoed hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type.

Hoewel de inventaris van het kanton formeel in een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren. De conclusies van deze evaluatie, tegen een landschappelijke en historische achtergrond, werden beschreven in de inleiding van het kanton Mol.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Geel

Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1999-2002 in Geel 237 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed.

Geel is bekend door zijn traditie van gezinsverpleging voortgevloeid uit de middeleeuwse Sint-Dimpnaverering. Deze eigenheid komt sterk tot uiting in de inventaris bouwkundig erfgoed van Geel. Vooreerst is er de gotische Sint-Dimpnakerk (1349-1570), die tot de hoogtepunten van het Vlaamse architecturale landschap gerekend wordt. Als vermaard bedevaartsoord met een kapittel, verantwoordelijk voor een hagiotherapeutische behandeling van geesteszieken, kreeg de kerk veel giften en bezit ze vele kunstschatten. Daarnaast zijn er in Geel drie Sint-Dimpnakapellen. De voor Geel karakteristieke gezinsverpleging, ontstaan in en rond de Sint-Dimpnakerk, werd in 1850 overgenomen door de Staat. In 1851 werd de Rijkskolonie voor gezinsverpleging opgericht, een gebouwencomplex met kliniek opgericht volgens de plannen van architect A. Pauli. Naast de gezinszorg en de hagiotherapeutische behandeling van geesteszieken was er in Geel een gasthuis, in de inventaris opgenomen als complex in traditionele en neotraditionele bak- en zandsteenstijl met diverse bestanddelen uit de 15de tot de 19de eeuw.

Geel heeft dan wel geen deelgemeenten, het grondgebied is getypeerd door diverse parochies en gehuchten, elk met een eigen woonkern. De gehuchten Bel, Elsum, Holven, Larum, Oosterlo, Punt, Stelen, Ten Aard, Winkelomheide en Zammel kregen in de inventaris een eigen inleiding, waarbinnen het geïnventariseerde erfgoed wordt gekaderd. De inventaris bouwkundig erfgoed in de gehuchten getuigt van een landelijk karakter, met overwegend doorsneebebouwing van sobere dorpskerken, pastorieën en onderwijsgebouwen, vele kapellen, eenvoudige dorpswoningen en burgerhuizen, en kleinschalige hoevetjes.

Dankzij de talrijke parochies, bevat de inventaris van Geel twaalf parochiekerken. De twee Geelse hoofdkerken zijn georiënteerde gotische kruisbasilieken met driebeukige plattegrond. In de andere parochies zijn de kerken recenter, 19de- of 20ste-eeuws. De kerk van Stelen heeft neoromaanse reminiscenties. De meeste anderen zijn representatieve voorbeelden van neogotische kerkgebouwen, bijvoorbeeld in Bel, Oosterlo en Larum. Een vroeg-neogotisch voorbeeld is de Sint-Laurentiuskerk (1846-1847) in Zammel. De inventaris van Geel bevat ook voorbeelden van interessante kerkenbouw uit de tweede helft van de 20ste eeuw. R. Van Steenbergen ontwierp tussen 1948 en 1953 de kerken in Punt en Ten Aard. Gelijkaardige sobere, massieve kerkgebouwen werden ook gebouwd in Winkelomheide en Holven. De Geelse Sint-Franciscuskerk werd gebouwd in 1971-1972 in een vooruitstrevende stijl.

In de inventaris van Geel zijn talrijke scholen met erfgoedwaarde opgenomen. In veel gehuchten zijn de scholen eind-19de-eeuws, met vrij sobere bakstenen gebouwen. De lage klassenvleugels zijn vaak vergezeld van een hogere onderwijzers woning of een klooster. De in kern oudste school is deze van Larum, opgetrokken in 1855 naar ontwerp van E. Gife, later vergroot. In het stedelijke centrum van Geel zijn verder grote schoolcomplexen met erfgoedwaarde bewaard uit 19de en 20ste eeuw.

De stad Geel bewaarde een interessante reeks gebouwen met hoge historische waarde. Het stadhuis van Geel, bestaande uit De Halle en huis De Valk, klimt in kern op tot de 15de-16de eeuw. In het centrum registreerde men voorbeelden van grotere stadswoningen met een oorsprong in het ancien régime, getuige de bouwsporen als de haakse nokrichtingen, aandaken, vlechtingen, verankeringen enzovoort. Voorbeelden zijn het Ooievaarsnest, oorspronkelijk vakwerkbouw uit de 16de eeuw of De Waaiburg, een herenhuis met brouwerij teruggaand tot de 16de eeuw. Verder bevat de inventaris van Geel een ruime en rijke selectie burgerhuizen en villa’s uit eind 19de en eerste helft 20ste eeuw, in eclectische en neotraditionele stijlen, maar ook in art deco en modernisme. Daaronder zijn een aantal grote directeurswoningen geregistreerd, gekoppeld aan lokale bedrijvigheid zoals een huidenvetterij, brouwerijen, een sigarenfabriek of een veevoederbedrijf. Men nam woningen op in de inventaris uit de tweede helft van de 20ste eeuw, onder meer sociale huisvesting uit de jaren 1950.

Buiten het stedelijk centrum van Geel wordt het de gemeente gekenmerkt door verspreide hoeves als getuige van de historische agrarische bedrijvigheid. Het resterende patrimonium van historische hoeves is beperkt. Een voorbeeld is de Wimpehoeve toebehorend aan de abdij van Tongerlo. Omwallingen bleven bewaard bij de Brukelhoeve en de Hezeschrans. Een zeldzaam erfgoedtype zijn de kostgangers- of kostgeverswoningen in Geel, een neerslag in de hoevebouw van de gezinsverpleging in de aangebouwde kamers. Historisch interessant in Ten Aard is de ontginning van de heidevlakte midden 19de eeuw, met als belangrijkste initiatiefnemers koning Leopold I en baron Charles Coppens. Relicten van deze grootscheepse landbouwactiviteiten zijn de Kievithoeve en de Koningshoeve. In het midden van de 20ste eeuw werd het Kempisch Domein opgericht met grote en beeldbepalende boerderijen voor melkveehouderij.

Qua industrieel-archeologisch erfgoed zijn de molens representatieve voorbeelden. Mechanische maalderijen op de plaats van of in de buurt van een vroegere molen zijn geregistreerd in Larum en Oosterlo; twee windmolens in Larum en Ten Aard. Er is ook aandacht voor minder courante vormen van industrieel erfgoed, met onder andere een diamantslijperij, een watertoren uit 1957, twee sluiswachtershuizen, een sluis, een huidenvetterij, de bloemmolens van Geel uit de jaren 1950.

  • KENNES H. & STEYAERT R. 2002: Verantwoording, in: KENNES H. & STEYAERT R., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n5, Brussel - Turnhout, VII-X.
  • VAN GREMBERGEN P. 2002: Woord Vooraf, in: KENNES H. & STEYAERT R., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n5, Brussel - Turnhout, V-VI.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Geel [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/743 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.