De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Westerlo en deelgemeenten Oevel, Tongerlo en Zoerle-Parwijs werd gepubliceerd in 2000 in boekdeel 16n2 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. Het onderzoek werd in augustus 1997 gestart en afgerond met controle- en interieurbezoeken in het voorjaar van 1998. De resultaten van het onderzoek werden gepubliceerd in 2000. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Westerlo en deelgemeenten leverde 130 inventarisfiches op.
Het boekdeel 16n2 bevat de inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeenten gelegen in het kieskanton Westerlo: Herselt, Hulshout, Laakdal en Westerlo. Het is één van de zes inventarisdelen die samen het bouwkundig erfgoed omvatten van het arrondissement Turnhout. Het inventarisproject Bouwen door de eeuwen heen nam het arrondissement steeds als geografisch basis voor het onderzoek, om zo een voldoende ruime geografische blik te garanderen. Met het arrondissement Turnhout konden de inventaristeams van de provincie Antwerpen hun inventarisproject afronden. Het laatste boekdeel van die provincie, deel 16n6, verscheen in 2004.
Het inventarisproject in het arrondissement Turnhout speelde zich af op een kantelmoment in de geschiedenis van het project Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Met als hoofdbedoeling de doorlooptijd van inventarisatie naar beschermingsdossier in te korten, viel in het jaar 2000 de beslissing de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Aan de basis van die beslissing lag de beschermingspolitiek van minister Johan Sauwens, die in 2000 bevoegd was voor monumenten- en landschapszorg. De minister wilde zeer intensief inzetten op beschermen van bouwkundig erfgoed. Hij zag een beschermingspakket als een logische stap na de afwerking van de inventaris van een gemeente, en wilde dit proces versneld zien. Hij vroeg om binnen zijn regeerperiode, dus voor 2004, het inventarisproject voor heel Vlaanderen af te werken, om op die manier in elke gemeente in Vlaanderen de nodige monumenten te kunnen beschermen. De beleidsbrief is duidelijk: “Teneinde eind 2003 de lopende inventaris van het bouwkundig erfgoed van het Vlaams gewest af te ronden zal vanaf 2001 een versnelde inventarisatie plaatsvinden waarbij in de eerste plaats aandacht zal besteed worden aan de selectie van de voor bescherming vatbare monumenten.” Paul Van Grembergen, die Sauwens in 2001 opvolgde als bevoegde minister, zette dit beleid onverminderd verder.
De inventarisploeg in Antwerpen, die in 2000 op een zucht stond van de afwerking van de inventaris in het arrondissement Turnhout, mocht de lopende inventarisaties en de geplande publicaties afwerken volgens de klassieke methodologie.
De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
In het woord vooraf van boekdeel 16n2, ondertekend door minister Johan Sauwens, lezen we de grote nadruk op de eerste doelstelling als volgt: “Deze bijdrage is geen “academische oefening”, maar vormt de basis van een systematisch beschermingsbeleid; (...) De voorliggende gegevens worden in die zin geëvalueerd om, zoals gebruikelijk hieruit de nodige aanvullende beschermingsdossiers voor te stellen.”
De inventarismethodologie nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf 1988 overschakelde naar kieskantons. De schaal van een kanton garandeert een nog voldoende ruime geografische en historische samenhang. Dat deed men ook voor het arrondissement Turnhout, waarbij elk van de zes boekdelen een kieskanton omvat. Boek 16n1 presenteerde minister Martens al in 1997. In boekdeel 16n1 komt het kanton Turnhout aan bod. De minister sprak in het woord vooraf van het laatste boekdeel van het arrondissement Mechelen (13n4) nog de hoop uit dat ze binnen zijn regeerperiode het arrondissement Turnhout zouden afwerken, maar dat was te optimistisch. Boekdeel 16n2 voor het kanton Westerlo ging in 2000 ter perse, een jaar later is 16n3 met het kanton Herentals klaar en in 2002 volgden de kantons Hoogstraten in 16n4 en Mol in 16n5. Ze finaliseerden de inventaris van het arrondissement Turnhout in 2004 met 16n6 voor het kanton Arendonk. Dat was meteen het afsluitende deel voor de hele provincie Antwerpen.
De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van de vier gemeenten in boekdeel 16n2, Herselt, Hulshout, Laakdal en Westerlo, volgt de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk vanop de openbare weg is de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Het onderzoek van de interieurs bleef beperkt tot kerken en een aantal openbare gebouwen. De interieurs van privégebouwen werden enkel vermeld als ze door de literatuur bekend waren of toevallig ontdekt werden.
Om de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en eventueel hun vroegere functie en evolutie te belichten, consulteerde men standaard de voornaamste bibliografische en archivalische bronnen. Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet-gepubliceerd archiefmateriaal nooit tot de methodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. De Antwerpse onderzoekers onderscheidden zich vanaf begin jaren 1990 echter door een systematisch onderzoek van de niet-uitgegeven archiefstukken voor alle gemeenten en alle types erfgoed. De archieven van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen (PCML), toen bewaard in het Provinciaal Archief, vormden een bron waarmee ze openbare gebouwen documenteerden. Waar dit mogelijk was, raadpleegde men de bouwtoelatingen in de gemeentelijke archieven. Daarenboven introduceerden deze onderzoekers het onderzoek van mutatieregisters en schetsen van het kadaster, waarmee ze een zeer betrouwbare terminus ante quem aanleverden voor alle bebouwing na circa 1831. Ten slotte maakte ook de medewerking van bewoners, eigenaars, plaatselijke kringen en specialisten om de representativiteit en authenticiteit te staven, formeel deel uit van hun methodologie.
De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die beschrijvingen werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren. Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie.
Bij boekdeel 16n2 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor de inventaris bouwkundig erfgoed van het kanton Westerlo. Daarenboven kregen alle gemeenten en deelgemeenten in het kanton een eigen inleiding, als kader voor het geselecteerde erfgoed. De meeste straten waarin met bouwkundig erfgoed selecteerde, kregen eveneens een typerende beschrijving.
Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Westerlo gebeurde in 1997-2000. Men gebruikte bij de inventarisatie de criteria opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen. In praktijk pasten de inventaristeam deze weggevallen limiet voor de meeste inventarissen met schroom toe. In de meeste gemeenten is er amper erfgoed geselecteerd jonger dan 1940.
Bij de selectie van bouwkundig erfgoed hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type.
Hoewel de inventaris van het kanton formeel in een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren. De conclusies van deze evaluatie, tegen een landschappelijke en historische achtergrond, werden beschreven in de inleiding van het kanton Westerlo. Dit vrij kleine gebied is gelegen in het uiterste zuiden van de provincie Antwerpen, in de regio Zuiderkempen. Toen men er eind jaren 1990 inventariseerde, stelde men vast dat de gemeenten in zekere mate nog hun landelijk karakter hadden behouden. Op het vlak van het bouwkundig erfgoed biedt het geïnventariseerde gebied enkele grote monumenten, zoals de Westerlose kastelen en de Abdij van Tongerlo. Andere erfgoedtypes met hoge erfgoedwaarde in het kanton zijn de karakteristieke dorpskerken in onder meer Vorst en Zoerle-Parwijs, de norbertijnenpastorieën en -pachthoven en de talrijke kapellen.
Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1997-2000 in Westerlo, Oevel, Tongerlo en Zoerle-Parwijs 130 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. In vergelijking met de drie andere gemeenten in het kanton Westerlo is dit een uitgebreide inventaris.
Deze inventaris geeft ons enerzijds het typische beeld van de Zuid-Kempische gemeenten in het kanton Westerlo, die een landelijk karakter behielden, en waar de inventaris dus een groot aandeel agrarisch bouwkundig erfgoed bevat. Anderzijds valt de inventaris van Westerlo op door het hoge aandeel aan grote historische monumenten: de Westerlose kastelen en de Abdij van Tongerlo hebben een zeer hoge erfgoedwaarde. De aanwezigheid van deze grote historische domeinen zorgde voor een concentratie aan gerelateerd bouwkundig erfgoed in deze gemeente.
De ontwikkeling van de streek werd sterk beïnvloed door de stichting van de Norbertijnenabdij van Tongerlo (circa 1130), een site met unieke erfgoedwaarde. De evoluties van de geschiedenis weerspiegelen zich in de bouwstijlen en -periodes van de abdijsite. De invloed van de norbertijnenabdij uit zich op architecturaal vlak in de aanwezigheid van abdijhoeven en pastorieën opklimmend tot de 17de en 18de eeuw, bijvoorbeeld de pastorie van Westerlo en Oevel. De hoeves die tot het patrimonium van de abdij van Tongerlo behoren vallen op door hun prestigieuze meerledige samenstelling. Een voorbeeld is de Steyne Hoeve, met rijk historisch interieur.
Omdat het heidegebied in het verleden onherbergzaam en bijgevolg weinig aantrekkelijk was, treffen we in de regio slechts enkele kastelen en buitenplaatsen aan. Het strategisch gelegen kasteel van Westerlo van de familie de Merode speelde in de geschiedenis van de Kempen een centrale rol. Het kasteel de Merode heeft hoge architecturale waarde met zijn imposante middeleeuwse donjon, barokke ingangsomlijsting en neotraditionele aanpassingen. Voor gravin Jeanne de Merode ontwierp architect P. Langerock in Westerlo het Nieuw Kasteel, opgericht in 1909-1911. Er zijn in de streek nog een aantal 19de- of begin-20ste-eeuwse landhuizen, met het huis Naets en het Hof ter Bruele in Westerlo als representatieve voorbeelden.
Verder registreerde men de vaste representatieve en herkenbare voorbeelden van historische openbare architectuur uit de 19de en begin 20ste eeuw. Behalve de karakteristieke parochiekerken en bijhorende pastorieën, zijn ook de scholen en de gemeentehuizen opgenomen. De talrijke, vaak interessante kapellen typeren het volledige kanton Westerlo en vallen ook in de inventaris van Westerlo op. Voorbeelden met hoge erfgoedwaarde zijn de kasteelkapellen van beide kastelen in Westerlo en de Zandkapel in Zoerle-Parwijs.
Het geïnventariseerde aanbod private architectuur bevat in Westerlo enkele interessante ensembles. Het dorpsgezicht van Zoerle-Parwijs is een representatief voorbeeld van een dorpskern waarin de kleinschalige dorpswoningen qua typering nauw aansluiten bij de structuur van de eenvoudige langgestrekte hoevetjes. Heultje is een zeldzaam voorbeeld van een homogeen 19de-eeuwse ensemble van kerk, pastorie en parochiecentrum dat samen met de verderop gelegen klooster annex school onder impuls van gravin Jeanne de Merode werd ontworpen door P. Langerock. Het meest verstedelijkte karakter in het volledige kanton vertoont de Grote Markt te Westerlo. Het marktplein behield een vrij homogeen karakter waarbij vooral de neoclassicistische, bepleisterde en beschilderde lijstgevels primeren.
Het aanbod private woningen blijft verder grotendeels beperkt tot eenvoudige dorpsarchitectuur waarbij enkele burgerhuizen uit het interbellum met art-decoreminiscenties in het oog springen. Opmerkelijk zijn ook enkele "dorpsvilla's" uit het eerste kwart van de 20ste eeuw met verspringende volumes gekarakteriseerd door torentjes.
Het overwegend agrarische verleden uit zich in de aanwezigheid van bescheiden langgestrekte hoeven. De inventaris bevat voorbeelden van streekeigen erfgoedelementen, waaraan het onderzoeksteam een aantal interessante conclusies kon koppelen. Zo stelde men vast dat geleemde vakwerkbouw en Kempische schuren gebruikelijk bleven tot midden 20ste eeuw. Men vond in Westerlo voorbeelden van traditionele bouwelementen zoals vlechtingen die bleven voortbestaan tot in de 19de eeuw.
Opvallend zuinig aanwezig in de inventaris is architectuur uit de tweede helft van de 20ste eeuw, hoewel ten tijde van de inventarisatie al heel wat woonwijken uit die periode gebouwd waren. De inventaris van Westerlo bevat slechts twee voorbeelden van jong erfgoed: de kerk Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking van Oosterwijk uit 1968-1969 naar ontwerp van P. Beniest en het eigen woonhuis van architect W. Vander Laenen van circa 1970. Eveneens weinig geïnventariseerd zijn industrieel-archeologische sites. Een belangrijke vroege industriële vestiging in het gebied is de afdeling van Agfa-Gevaert N.V. in Heultje. Ook de mobiele dam “Trammetje” van circa 1874 naar ontwerp van P. Langerock werd omwille van de industrieel-archeologische waarde toegevoegd aan de inventaris.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)