De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Willebroek en deelgemeenten Blaasveld, Heindonk en Tisselt werd gepubliceerd in 1995 in boekdeel 13n2 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen binnen de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse werd uitgevoerd van 1992 tot einde 1994; de publicatie volgde in 1995. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Willebroek en deelgemeenten leverde 146 inventarisfiches op.
De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Willebroek situeert zich in de hoogtijperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. De inventaris vormde in de jaren 1990 een essentieel instrument binnen het beleid van de opeenvolgende ministers Johan Sauwens en Luc Martens. Allebei wilden ze een snelle afwerking en een actualisatie van de inventaris, om een optimaal beschermingsbeleid te kunnen voeren. Gedreven door deze beleidsvisie, publiceerden de inventaristeams in Vlaanderen in de jaren 1990 negentien boeken, dubbel zoveel als wat ze in het vorige decennium realiseerden. In de buitendienst Antwerpen waren twee inventaristeams actief, die samen zes boeken schreven in de jaren 1990. Ze sprongen daarbij in voor elkaar, werkten waar nodig verder met de veldwerkfiches van anderen, zodat alle publicaties opgevolgd werden, en nergens een te grote vertraging optrad. Tussen 1990 en 1997 zorgden ze onder meer voor de volledige inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het arrondissement Mechelen in vier delen, 13n1 tot 13n4.
De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
Bij de inventarissen in het arrondissement Mechelen lezen we de nadruk op de eerste doelstelling expliciet af uit het woord vooraf van minister Johan Sauwens. Hij was bevoegd voor monumentenzorg ten tijde van de publicatie van boekdeel 13n2 in 1995. Hij greep de publicaties die tijdens zijn legislatuur verschenen aan om zijn beleid in de verf te zetten, en systematisch de link tussen inventaris en beschermen te leggen. In 13n2 schrijft hij: “De lijst van de totnogtoe beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten in het bestudeerde gebied valt eigenlijk mager uit: traditiegetrouw behelst ze in een eerste fase "evidente" elementen (...). Het is ook hier de bedoeling een degelijk, verantwoord beschermingsbeleid te laten stoelen op de deskundige evaluatie van het inventarismateriaal die de nodige beschermingsvoorstellen zal voortbrengen.”
De inventarismethodologie nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf 1988 overschakelde naar kieskantons. De schaal van een kanton garandeert een nog voldoende ruime geografische en historische samenhang.
Ook de inventaris bouwkundig erfgoed van het arrondissement Mechelen is in verschillende boekdelen opgedeeld. Men was dat nochtans niet van plan toen men eind jaren 1970 begon aan het onderzoek van het arrondissement Mechelen. Men startte met Mechelen, de centrale stad in het arrondissement. De studie van die stad, met name veldwerk en bibliografisch onderzoek, werd al gestart in 1978. In 1979 voerde men ook veldwerk uit in de deelgemeenten van Mechelen. Men kwam al snel tot de conclusie dat men, gezien de rijkdom van het historische Mechelen, een apart boekdeel moest wijden aan de binnenstad, zoals men ook had gedaan bij Antwerpen (3na, 1976) en Gent (4na, 1976). In het boekdeel 9n dat men voorzag voor het arrondissement Mechelen, werden dus enkel de inventarisresultaten van de binnenstad Mechelen gepubliceerd, in 1984. Het onderzoek van het stadsdeel buiten de vesten en van de fusiegemeenten van Mechelen werd onderbroken. Men startte het pas in 1992 opnieuw op, toen de inventaristeams de inventarisatie van de gemeenten van de kantons Puurs en Mechelen aanvatten.
Voor de kantons Puurs en Mechelen werd één boekdeel voorzien; ze werden samen geïnventariseerd tussen 1992 en 1994. Tijdens de aansluitende onderzoeksfase werd duidelijk dat het beschikbare materiaal van beide kantons te omvangrijk was voor één boekdeel en werd er beslist de publicatie te splitsen, met nummers 13n2 en 13n3. Het kanton Mechelen werd in boekdeel 13n2 gepubliceerd. Men verzamelde er de gegevens van het gebied van de stad Mechelen buiten de historische stadsvesten en van de deelgemeenten, evenals van de gemeente Willebroek. De gemeenten van het kanton Puurs publiceerde men in boekdeel 13n3, namelijk Bornem, Puurs en Sint-Amands. Beide boeken werden in 1995 uitgebracht.
De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van het gebied in boekdeel 13n2 volgt de basisprincipes van de inventarismethodologie van het inventarisproject Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk ter plaatse is de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vullen elkaar aan. Van belang hierbij is dat men steeds registreert vanop de openbare weg. Het onderzoek van de interieurs bleef in de standaard methodologie beperkt tot kerken en een aantal openbare gebouwen. Waar interieurelementen bekend waren door de vermelding in literatuur, werden die wel meegenomen.
Om de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en eventueel hun vroegere functie en evolutie te belichten, consulteerde men standaard enkel de voornaamste bibliografische en archivalische bronnen. Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet-gepubliceerd archiefmateriaal nooit tot de methodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. De Antwerpse onderzoekers onderscheidden zich vanaf begin jaren 1990 door een systematisch onderzoek van een reeks niet-uitgegeven archiefstukken, en dat voor alle gemeenten en alle types erfgoed. Sinds de inventarissen van de binnensteden van Antwerpen en Gent was archiefonderzoek deel gaan uitmaken van de methodologie voor historische steden. De Antwerpse teams zorgden ook in landelijke gemeenten voor een evenwaardige, concrete, precieze datering van het erfgoed op basis van bouwtoelatingen, die ze bij alle gemeentelijke diensten gingen opzoeken. De archieven van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen (PCML), toen bewaard in het Provinciaal Archief, vormden een bron waarmee ze openbare gebouwen documenteerden. Daarenboven introduceerden deze onderzoekers het onderzoek van mutatieregisters en schetsen van het kadaster, waarmee ze een zeer betrouwbare terminus ante quem aanleveren voor alle bebouwing na circa 1831. Het viel de onderzoekers daarbij op dat voor Tisselt, deelgemeente van Willebroek, de via kadasteronderzoek verkregen dateringen vrij laat zijn in vergelijking met andere gemeenten in de regio.
De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die beschrijvingen werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren. Deze contextuele aanpak resulteerde in langere beschrijvingen per gebouw of constructie, en leidde ook tot de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie.
Bij boekdeel 13n2 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor de inventaris bouwkundig erfgoed van het kanton Mechelen. Alle gemeenten en deelgemeenten kregen ook een gemeente-inleiding.
Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Mechelen gebeurde in 1992-1995. Men gebruikte bij de inventarisatie de criteria opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen. In praktijk pasten de inventaristeam deze weggevallen limiet voor de meeste inventarissen met schroom toe. In de meeste gemeenten is er amper erfgoed geselecteerd jonger dan 1940.
Bij de selectie van bouwkundig erfgoed hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type.
Hoewel de inventaris van het kanton Mechelen formeel in een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren. De conclusies van deze evaluatie, tegen een landschappelijke en historische achtergrond, werden beschreven in de inleiding van het kanton Mechelen. Men concludeerde dat het een minder gekende streek was die men hier voor het eerst systematisch te boek stelde, met een combinatie van verstedelijkte en meer landelijk gebleven zones, doorkruist door historische water- en spoorwegen die de industrialisatie in de hand hebben gewerkt. De inventaris bouwkundig erfgoed weerspiegelt dit, met een groot aandeel erfgoed gelinkt aan water en spoor, veel aandacht voor de evidente gebouwen die de dorpen en gemeenten vorm gaven zoals kerken, pastorieën, kapellen, openbare gebouwen, scholen en kloosters en de historische private woningen zoals kastelen en buitenplaatsen hoeves, dorpswoningen en burger- en herenhuizen. We merken binnen dit kanton de aandacht voor vooruitstrevende architectuur uit het interbellum op, en een voorzichtige aftoetsing van de naoorlogse periode.
Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1992-1995 in Blaasveld, Heindonk, Tisselt en Willebroek 146 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. De kenmerkende aspecten van het bouwkundig erfgoed in het kanton Mechelen zijn allemaal aanwezig in de inventaris van Willebroek.
Het dicht bebouwde en sterk geïndustrialiseerde Willebroek is gefusioneerd met plattelandsgemeenten Blaasveld, Heindonk en Tisselt. De ligging van dit "Vaartland" aan het kanaal Brussel-Willebroek (1550-1561) was bepalend voor de gemeente en leverde bouwkundig erfgoed met hoge erfgoedwaarde op. Het nog bestaande sashuis in traditionele bak- en zandsteenstijl, dateert van 1608. Alom bekend is de brug van Willebroek (1947-1953), die de in de Tweede Wereldoorlog verwoeste brug over het kanaal vervangt. Een draaibrug met enkel spoor, De Meute, verbindt de beide vaartoevers op de spoorlijn Mechelen-Sint-Niklaas. Het bruggenhoofd en de pijlers van de Weduwe Van Enschodt-brug van 1853-1945 was de laatste tolbrug van België. Dankzij de water- en spoorwegen, ontwikkelde Willebroek een spectaculaire industriële geschiedenis. Daarvan getuigen de gebouwen van de fabrieken Denaeyer, die vanaf 1860 de beeldbepalende industrialisatie van de gemeente inzetten. De werkplaatsen van A.S.E.D. bestrijken een terrein ten noorden van het station. Van de vooroorlogse industrie bestaan nog verscheidene vestigingen in de woonzones. De Centrale Werkplaats Het Arsenaal dat samen met het omringende stadsdeel vanaf 1836 tot stand kwam, is hiervan het meest frappante voorbeeld. De talrijke aanwezigheid van brouwerijen wijst op het belang van deze industrietak.
Eveneens van zeer hoge historische waarde in Willebroek is het Fort van Breendonk. Dat fort werd gebouwd begin 20ste eeuw als een van de elf nieuwe forten van de Vesting Antwerpen, een militair bolwerk en centrale schakel in de verdediging van België. Het ontleent zijn betekenis vooral aan zijn rol als nazi-gevangenis en doorvoerkamp tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1944).
Kenschetsend voor de suburbane zones in Vlaanderen zijn de talrijke kastelen en buitenplaatsen met omringende domeinen. In het arrondissement Mechelen valt op dat veel buitenplaatsen in druk bebouwde gebieden liggen, door verkaveling van de omliggende domeinen. Zo ligt kasteel De Kraag te midden van woningen opgericht voor de A.S.E.D.-werknemers. Op enkele fragmenten na verdween het kasteel van Willebroek. Het merendeel van de overige kastelen en buitenplaatsen in het kanton werden onder invloed van het classicisme in de loop van de 19de eeuw verbouwd of opgericht in laat- of neoclassicistische stijl, bijvoorbeeld het kasteel Bel Air te Blaasveld.
Het landelijk erfgoed, de hoeves en boerenarbeiderswoningen ondergingen dezelfde evolutie en werden ingepalmd door woningbouw. Veel hoeves boetten in aan herkenbaarheid door de omvorming tot buitenverblijven of eengezinswoningen. Door de fragmentarische toestand van bewaring geeft de inventaris bouwkundig erfgoed geen representatief beeld van de traditionele hoevebouw in de streek. De enige grote getuige van de historische hoevebouw in Willebroek is de abdijhoeve De Vleug. In het eveneens zeer beperkte 19de-eeuwse aanbod is vooral het langgestrekte type vertegenwoordigd. Interessant voor deze regio zijn de paalschuren, waarvan één geregistreerd in Willebroek en één in Heindonk.
In de dorpscentra van dit kanton zijn de meeste historische parochiekerken het resultaat van een lange evolutie, met een vertegenwoordiging van verschillende bouwperiodes. Een voorbeeld is de Sint-Niklaaskerk in Willebroek, met als oudste deel de Romaanse toren. Zoals overal in Antwerpen, werden de 19de-eeuwse (vergrotingen van) parochiekerken uitgevoerd door de provinciale architecten, meestal in neogotische stijl, bijvoorbeeld de kerk van Sint-Jan-de-Doper en Sint-Amandus in Heindonk. De Sint-Amanduskerk van Blaasveld en de Sint-Jan-de-Doperkerk van Tisselt werden na 1914-1918 volgens hun 19de-eeuwse uitzicht heropgebouwd. De inventaris van Willebroek bevat ook voorbeelden van recente, 20ste-eeuwse kerken. De kerk van de Heilige Familie van 1932 kadert in de infrastructuur van een nieuwe sociale woonwijk. Als voorbeelden van naoorlogse kerkenbouw in vooruitstrevende architectuur werden in Willebroek de sobere kapel van Sint-Jozef-Ambachtsman en de Heilige Kruiskerk opgenomen, beide naar ontwerp van M. Dessauvage uit de jaren 1960. Samen met de kerken, maken de pastorieën steevast deel uit van de inventaris bouwkundig erfgoed. In Willebroek zijn er geen historische pastorieën bewaard. De oudste dateren van de eerste helft van de 19de eeuw, namelijk die van Tisselt en Willebroek. De neotraditionele pastorieën in Heindonk en Blaasveld werden samen met kerken heropgebouwd na de Eerste Wereldoorlog.
Ook kapellen zijn een erfgoedtype waar bij de inventarisatie steeds aandacht wordt aan besteed. In deze streek is de inplanting van vele kleinere, meestal rechthoekige, bakstenen wegkapellen opvallend. Een uitzondering daarop is de polygonale Sint-Franciscuskapel van 1807, horend bij het kasteel van Blaasveld. De 17de-eeuwse kloosterkapel van Heindonk en de neoclassicistische kapel van 1853 in het Sancta-Mariaklooster te Willebroek zijn voorbeelden van grote kapellen met hoge erfgoedwaarde.
Gemeentehuizen, die herinneren aan de historische zelfstandige gemeenten van voor de fusies, zijn evidenties binnen de inventaris bouwkundig erfgoed. De gemeentehuizen van Blaasveld en Willebroek zijn niet zo oud, en dateren beide uit het interbellum. In het kanton zijn veel interessante bouwkundige getuigen van onderwijs en zorginstellingen bewaard. Een voorbeeld is de gemeenteschool van Willebroek uit 1901-1906 in neotraditionele stijl. Het interbellum is interessant in de scholenbouw in Willebroek. In Willebroek werden de vrije basisschool Don Bosco (1936, J. Van de Vondel), de Sancta-Mariakleuterschool (1934-1936, J. Van de Vondel), en de gemeentelijke kleuterschool (1931-1932, J. Chabot), opgericht in nieuwe zakelijkheid. Ook het Volkshuis in Willebroek, gebouwd in 1930 naar ontwerp van de Brusselse architect F. Brunfaut, is een interessant modernistisch gebouw.
In de 19de en het begin van de 20ste eeuw registreerde men in de regio op vlak van private woningbouw vrij stereotiepe, bepleisterde of gecementeerde lijstgevels met enkel- of dubbelhuisopstand, doorgaans twee tot drie traveeën en drie bouwlagen. Ze sluiten aan bij het neoclassicisme, de neo-Vlaamse-renaissance of de art nouveau. In Willebroek getuigen in het centrum gelegen art-nouveauwinkelhuizen van de bloeiende industrie in die periode, verschijnen talrijke winkelhuizen. In het interbellum trad met de opkomst van de art deco en het modernisme een vernieuwing op in de architectuur, met zeer interessante vertegenwoordigers in dit kanton zoals J. Chabot en J. Schaerlaken, en J. Faes, J. Lauwers, J. Van de Vondel, P. Lejon en A. Verreyt als lokale ontwerpers. In Willebroek realiseerde J. Ritzen een dokterswoning van 1932 en P. Rome een woning met notarispraktijk. De architectenwoning Hugo Lejon is het enige voorbeeld van naoorlogse architectuur in private woningbouw dat werd geïnventariseerd in Willebroek. In Willebroek zijn collectieve woonwijken verder een vertrouwd beeld, zoals de arbeidershuisvesting op initiatief van L. De Naeyer of A.S.E.D.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)