Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Boom

geografische inventarisatie
ID
764
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/764

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Boom werd gepubliceerd in 1985 in boekdeel 10n1 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1975 tot de winter 1979, met controle- en aanvullende bezoeken tot in de zomer van 1984. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Boom leverde 137 inventarisfiches op.

Context en doelstelling

Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staathervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Tussen 1983 en 1989 rolden tien delen van Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen van de persen. Het Antwerpse team werkte de binnenstad van Mechelen (9n) en het arrondissement Antwerpen (10n1, 10n2 en 10n3) af, en gaf een derde deel van de inventaris van de stad Antwerpen (3nc) uit.

De doelstellingen van de inventarissen in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten.
  2. Vervolgens wil hij een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Ten slotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Methodologie

Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Het Antwerpse inventaristeam bouwde verder op de standaardmethodologie toen ze het onderzoek voor de drie boekdelen van het arrondissement Antwerpen aanvatten. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Typerend voor de inventarissen waarvoor het veldwerk plaatsvond in de jaren 1970 is dat men gebruik maakte van de steekkaarten die in het Monumentenjaar 1975 door vrijwilligers werden opgemaakt in elke gemeente.

Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. Toch zien we in de inventarissen van de jaren 1980 een verschuiving in de methodologie.

Naast de gekende, traditionele gebouwtypes, nam men in het arrondissement Antwerpen voor het eerst cottages en villa’s onder de loep, als talrijk aanwezige getuigen van groeiende urbanisatie in de rand rond Antwerpen. Dat vergde een nieuwe aanpak, het zoeken naar nieuwe bronnen, nieuwe referentiekaders.

De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 ook geleidelijk aan voor een duidelijke verdieping wat betreft het bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventariseren steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever. In het kader van de steeds professioneler wordende aanpak van het archiefonderzoek, consulteerde men voor dit arrondissement voor het eerst systematisch fondsen in het Provinciaal Archief, het archief van het OCMW, het archief van het Koninklijk Legermuseum (Brussel) voor militaire architectuur, het archief van het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis (UFSIA) voor het industrieel erfgoed en, voornamelijk voor de moderne architectuur, het Sint-Lukasarchief in Brussel en de persoonlijke archieven van de architecten E. Van Steenbergen, L. Stynen en R. Braem.

Wat de uitgave betreft streefde men naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar. Voor het arrondissement Antwerpen was nummer 10n voorzien. De grote omvang van het arrondissement maakte een opdeling in drie boeken noodzakelijk. Men werkte met een alfabetische opdeling van de inventarissen. Boekdeel 10n1 bevat de inventarissen van de gemeenten Aartselaar, Boechout, Boom, Borsbeek, Brasschaat, Brecht, Edegem, Essen en Hemiksem (A-He), in boekdeel 10n2 bundelde men de inventarissen van de gemeenten Hove, Kalmthout, Kapellen, Kontich, Lint, Malle, Mortsel, Niel en Ranst (Ho-Ra), en in 10n3 vindt men de inventarissen van Rumst, Schelle, Schilde, Schoten, Stabroek, Wijnegem, Wommelgem, Wuustwezel, Zandhoven, Zoersel en Zwijndrecht (Ru-Z) terug. Bij volgende publicaties zou men voor een opdeling per kanton kiezen, wat inhoudelijk veel logischer zou blijken dan een alfabetische opsplitsing.

Opvallend voor de inventarissen van de gemeenten in het arrondissement Antwerpen is de grote tijdsspanne tussen de onderzoeksfase en de publicatie. Het veldwerk en bijhorend onderzoek was al gebeurd tussen 1975 en 1979; pas in 1985 volgde de publicatie. De vertraging op het vooropgezette schema werd veroorzaakt door de beschermingsdossiers, aangezien bij de publicatie al voor meer dan de helft van de beschermingswaardige panden de procedures waren opgestart of afgehandeld.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdelen 10n1, 10n2 en 10n3 pasten de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen.

Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden. In de inleiding over het arrondissement Antwerpen geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit arrondissement opleverde.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Boom

Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1975-1985 in Boom 137 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. De inventaris bouwkundig erfgoed van Boom is binnen het arrondissement zeer opmerkelijk door het vele industrieel-archeologische erfgoed. De geïnventariseerde erfgoedtypes zijn gelinkt aan de ligging van Boom aan de Rupel. Er zijn vooreerst de bloemmolens en de scheepswerven; de inventaris van Boom is echter vooral bepaald door het erfgoed van de steenbakkerijen. De inventarisploeg registreerde nauwgezet wat er restte van de vele steenbakkerijen, getypeerd door de klamp- en ringovens, de schoorstenen, kleiputten enzovoort, erfgoed waar op dat moment voor het eerst aandacht aan werd besteed. Niet alleen industriële gebouwen en infrastructuur hebben de inventaris bouwkundig erfgoed in Boom bepaald. Ook het stratenpatroon en de woningbouw zijn innig verweven met de baksteenindustrie. Aan de verbindingswegen tussen de steenbakkerijen werden smalle repen grond uitgespaard en volgebouwd met arbeiderswoningen. De inventaris van Boom bevat een opmerkelijk groot aantal arbeiderswoningen, vaak in reeksbouw. In de wijken Noeveren en Hoek, waar wonen en werken zeer sterk met elkaar verweven zijn werden de woningen tussen de fabrieken ingebouwd. Typisch voor de Rupelstreek zijn de lange aaneengesloten rijen seriewoningen, gebouwd volgens repeterend of spiegelbeeldschema met bijhorende latrines en berghokken aan de overzijde van de steeg. De industriesites Noeveren en Hoek werden voornamelijk sedert 1845 volgebouwd, de overige woonuitbreidingen zijn recenter. Een typische arbeiderswijk van voor de Eerste Wereldoorlog is gelegen nabij het centrum, namelijk tussen Gas-, Antwerpse- en Molenstraat: haaks op elkaar ingeplante straten met aaneengesloten bebouwing van enkelhuizen van twee traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldak met bakstenen lijstgevel waarin rechthoekige of steekboogvormige muuropeningen. Verder werden ook tuinwijken uit het interbellum geselecteerd omwille van hun erfgoedwaarde.

Kenmerkend voor Boom is dat ook de meesterwoningen vlak bij het bedrijf en de arbeidershuizen werden ingeplant. Ook van dat type, vaak in neoclassicistische stijl, bevat de inventaris veel representatieve voorbeelden. Boom kent daarnaast een sterke concentratie van burgerhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, onder meer aan de Antwerpse-, Groene Hof- en Tuyaertstraat. Het gaat daarbij om woningen in een eerder conservatieve neoclassicistische stijl en om woningen in eclectische stijl. Er werden ook voorbeelden geregistreerd van 18de-eeuwse (laat)classicistische burgerhuizen. Uit het interbellum werden een aantal vooruitstrevende realisaties geïnventariseerd, onder meer een ontwerp van Léon Stynen en het gemeentepark met de Provinciale Technische Scholen.

Vanzelfsprekend is ook het evidente bouwkundig erfgoed opgenomen in de inventaris, namelijk de historische (semi)openbare gebouwen zoals de parochiekerken en pastorieën, het gemeentehuis, school- en kloostergebouwen enzovoort. Typisch voor Boom is het lage aantal hoeves in de inventaris; de landbouw werd zo goed als integraal verdrongen door de steenbakkerijnijverheid.

  • POMA K. 1985: Woord vooraf, in: PLOMTEUX G., STEYAERT R. & WYLLEMAN L., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10n1 (A-He), Brussel – Gent, IV-V.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Boom [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/764 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.