De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Merksplas werd gepubliceerd in 2002 in boekdeel 16n4 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. Het onderzoek werd in juni 1998 gestart en afgerond met controle- en interieurbezoeken in het voorjaar van 2000. De resultaten van het onderzoek werden gepubliceerd in 2002. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Merksplas leverde 76 inventarisfiches op.
Het boekdeel 16n4 bevat de inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeenten gelegen in het kieskanton Hoogstraten: Hoogstraten, Baarle-Hertog, Merksplas en Rijkevorsel. Het is één van de zes inventarisdelen die samen het bouwkundig erfgoed omvatten van het arrondissement Turnhout. Het inventarisproject Bouwen door de eeuwen heen nam het arrondissement steeds als geografische basis voor het onderzoek, om zo een voldoende ruime geografische blik te garanderen. Met de zes boeken van het arrondissement Turnhout konden de inventaristeams van de provincie Antwerpen hun inventarisproject in 2006 afronden.
Het inventarisproject in het arrondissement Turnhout speelde zich af op een kantelmoment in de geschiedenis van het project Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Met als hoofdbedoeling de doorlooptijd van inventarisatie naar beschermingsdossier in te korten, viel in het jaar 2000 de beslissing de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Aan de basis van die beslissing lag de beschermingspolitiek van minister Johan Sauwens, die in 2000 bevoegd was voor monumenten- en landschapszorg. De minister wilde zeer intensief inzetten op beschermen van bouwkundig erfgoed. Hij zag een beschermingspakket als een logische stap na de afwerking van de inventaris van een gemeente, en wilde dit proces versneld zien. Hij vroeg om binnen zijn regeerperiode, dus voor 2004, het inventarisproject voor heel Vlaanderen af te werken, om op die manier in elke gemeente in Vlaanderen de nodige monumenten te kunnen beschermen. Paul Van Grembergen, die Sauwens in 2001 opvolgde als bevoegde minister, zette dit beleid onverminderd verder. In zijn woord vooraf bij de publicatie van 16n4 verwijst hij uitgebreid naar de beschermingsvoorstellen die vanuit deze inventaris waren opgestart. De beleidsbrief is duidelijk: “Teneinde eind 2003 de lopende inventaris van het bouwkundig erfgoed van het Vlaams gewest af te ronden zal vanaf 2001 een versnelde inventarisatie plaatsvinden waarbij in de eerste plaats aandacht zal besteed worden aan de selectie van de voor bescherming vatbare monumenten.” De inventarisploeg in Antwerpen, die op een zucht stond van de afwerking van de inventaris in het arrondissement Turnhout, mocht de lopende inventarisaties en de geplande publicaties afwerken volgens de klassieke methodologie en hoefde niet over te stappen op een versnelde aanpak van de inventarisatie.
De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
De inventarismethodologie nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf 1988 overschakelde naar kieskantons. De schaal van een kanton garandeert een nog voldoende ruime geografische en historische samenhang. Dat deed men ook voor het arrondissement Turnhout, waarbij elk van de zes boekdelen een kieskanton omvat. Boek 16n1 presenteerde minister Martens al in 1997. In boekdeel 16n1 komt het kanton Turnhout aan bod. De minister sprak in het woord vooraf van laatste boekdeel van het arrondissement Mechelen (13n4) nog de hoop uit dat ze binnen zijn regeerperiode het arrondissement Turnhout zouden afwerken, maar dat was te optimistisch. Boekdeel 16n2 voor het kanton Westerlo ging in 2000 ter perse, een jaar later is 16n3 met het kanton Herentals klaar. In 2002 volgden de kantons Hoogstraten in 16n4 en Mol in 16n5. Ze finaliseerden de inventaris bouwkundig erfgoed van de provincie Antwerpen in 2004 met het afsluitende zesde deel 16n6 voor het kanton Arendonk.
De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van de vier gemeenten in boekdeel 16n4, Baarle-Hertog, Hoogstraten, Merksplas en Rijkevorsel, volgt de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk vanop de openbare weg is de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Het onderzoek van de interieurs bleef beperkt tot kerken en een aantal openbare gebouwen.
Om de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en eventueel hun vroegere functie en evolutie te belichten, consulteerde men standaard de voornaamste bibliografische en archivalische bronnen. Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet gepubliceerd archiefmateriaal echter nooit tot de methodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. De Antwerpse onderzoekers onderscheidden zich vanaf begin jaren 1990 echter door een grondiger onderzoek van de niet-uitgegeven archiefstukken voor alle gemeenten en alle types erfgoed. Men zorgde ook in landelijke gemeenten voor een evenwaardige, precieze datering van het erfgoed op basis van bouwtoelatingen, die ze bij alle gemeentelijke diensten gingen opzoeken. In het kanton Hoogstraten beschikte alleen Hoogstraten over een uitgebreid archief van bouwaanvragen en plannen. De archieven van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen (PCML), toen bewaard in het Provinciaal Archief, vormden een bron waarmee ze openbare gebouwen documenteerden. Deze onderzoekers introduceerden het onderzoek van mutatieregisters en schetsen van het kadaster, waarmee ze een zeer betrouwbare terminus ante quem aanleverden voor alle bebouwing na circa 1831. Ten slotte maakte ook de medewerking van bewoners, eigenaars, plaatselijke kringen en specialisten om de representativiteit en authenticiteit te staven, formeel deel uit van hun methodologie.
De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die beschrijvingen werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren. Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie. Bij boekdeel 16n4 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor de inventaris bouwkundig erfgoed van het kanton Hoogstraten. De gemeente Merksplas kreeg ook een eigen inleiding.
Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Hoogstraten gebeurde in 1998-2000. Men gebruikte bij de inventarisatie de criteria opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen. In praktijk pasten de inventaristeam deze weggevallen limiet voor de meeste inventarissen met schroom toe. In de meeste gemeenten is er amper erfgoed geselecteerd jonger dan 1940. In het arrondissement Turnhout zijn de onderzoekers zich bewust van de grote waarde van de hedendaagse architectuur in het gebied. Vooral het kanton Turnhout bevat architectuur die het lokale belang ver overstijgt.
Bij de selectie van bouwkundig erfgoed hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type.
Hoewel de inventaris van het kanton formeel in een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren. De conclusies van deze evaluatie, tegen een landschappelijke en historische achtergrond, werden beschreven in de inleiding van het kanton Hoogstraten. Naast de toppers zoals de kathedraal en het begijnhof van Hoogstraten en het patrimonium van de kolonies, wordt dit kanton gekenmerkt door bouwkundig erfgoed met een bescheiden en landelijk karakter. Een groot deel van het geïnventariseerde erfgoed illustreert de traditionele Kempense landbouw die in het kanton Hoogstraten quasi ongewijzigd voort leefde tot in 20ste eeuw. Prominent aanwezig in de inventaris van dit kanton zijn de talrijke kapellen. De vernieuwende impulsen die in de jaren 1960-1970 een architecturaal réveil in het kanton Turnhout bewerkstelligden, zijn echter in het kanton Hoogstraten amper doorgedrongen en in de inventaris dus zeer schaars aanwezig.
Op basis van deze waarden en criteria registreerde het inventaristeam in 1998-2002 in Merksplas 76 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. Merksplas is een woondorp met uitgesproken plattelandskarakter. In het open gebied werd de Rijksweldadigheidskolonie Merksplas ingeplant, opgenomen als Werelderfgoed. Het is een uniek en intact voorbeeld van de opbouw en inrichting van een gebied als “onvrije” weldadigheidskolonie. De Rijksweldadigheidskolonie Merksplas bestaat uit een gedeeltelijk omgracht domein gekenmerkt door een compartimentenlandschap, een rastervormig drevenpatroon en een uitgestrekt karakteristiek gebouwenpatrimonium. Het gebouwencomplex illustreert het eclecticisme in de baksteenarchitectuur. Centraal liggen de symmetrisch opgestelde hoofdgebouwen als de van strafinrichting en de kapel; ten noordwesten liggen de gebouwen van de grote hoeve, en ten noordoosten bedrijfsgebouwen en -terreinen waaronder werkplaatsen en het middenmagazijn. Een belangrijke element binnen de kolonie zijn de personeelswoningen uit het vierde kwart van de 19de eeuw en het tweede kwart van de 20ste eeuw. Het gaat om diverse verkavelingen van bewakerswoningen en verspreide woningen van het hoger personeel. Noordwaarts aan de Steenweg op Wortel ligt de omhaagde begraafplaats.
Behalve de specifieke bebouwing van de kolonie, bestaat de inventaris van Merksplas uit representatieve en herkenbare voorbeelden van de doorsnee-architectuur van een Kempense dorp. Er zijn voorbeelden van woon- en handelshuizen opklimmend tot de 19de eeuw. Centrale, beeldbepalende gebouwen zijn het naoorlogse gemeentehuis en de neogotische parochiekerk. De hoeves zijn op één na niet ouder dan de 19de eeuw en zijn doorgaans samengesteld uit een bakstenen woonstalhuis met vrijstaande schuur.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)