De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Borsbeek werd gepubliceerd in 1985 in boekdeel 10n1 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1975 tot de winter 1979, met controle- en aanvullende bezoeken tot in de zomer van 1984. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Borsbeek leverde 16 inventarisfiches op.
Op 1 januari 2025 fusioneren Antwerpen en Borsbeek. Borsbeek wordt een district van Antwerpen. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Borsbeek gebeurde lang voor deze fusie, en wordt daarom in een aparte gebeurtenis besproken.
Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staathervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Tussen 1983 en 1989 rolden tien delen van Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen van de persen. Het Antwerpse team werkte de binnenstad van Mechelen (9n) en het arrondissement Antwerpen (10n1, 10n2 en 10n3) af, en gaf een derde deel van de inventaris van de stad Antwerpen (3nc) uit.
De doelstellingen van de inventarissen in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Het Antwerpse inventaristeam bouwde verder op de standaardmethodologie toen ze het onderzoek voor de drie boekdelen van het arrondissement Antwerpen aanvatten. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Typerend voor de inventarissen opgemaakt in de jaren 1970 is dat men gebruik maakt van de steekkaarten die in het Monumentenjaar 1975 door vrijwilligers werden opgemaakt in elke gemeente.
Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. Toch zien we in de inventarissen van de jaren 1980 een verschuiving in de methodologie.
Naast de gekende, traditionele gebouwtypes, nam men in het arrondissement Antwerpen voor het eerst cottages en villa’s onder de loep, als talrijk aanwezige getuigen van groeiende urbanisatie in de rand rond Antwerpen. Dat vergde een nieuwe aanpak, het zoeken naar nieuwe bronnen, nieuwe referentiekaders.
De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 ook geleidelijk aan voor een duidelijke verdieping wat betreft het bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventariseren steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever. In het kader van de steeds professioneler wordende aanpak van het archiefonderzoek, consulteerde men voor dit arrondissement voor het eerst systematisch fondsen in het Provinciaal Archief, het archief van het OCMW, het archief van het Koninklijk Legermuseum (Brussel) voor militaire architectuur, het archief van het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis (UFSIA) voor het industrieel erfgoed en, voornamelijk voor de moderne architectuur, het Sint-Lukasarchief in Brussel en de persoonlijke archieven van de architecten E. Van Steenbergen, L. Stynen en R. Braem.
Wat de uitgave betreft streefde men naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar. Voor het arrondissement Antwerpen was nummer 10n voorzien. De grote omvang van het arrondissement maakte een opdeling in drie boeken noodzakelijk. Men werkte met een alfabetische opdeling van de inventarissen. Boekdeel 10n1 bevat de inventarissen van de gemeenten Aartselaar, Boechout, Boom, Borsbeek, Brasschaat, Brecht, Edegem, Essen en Hemiksem (A-He), in boekdeel 10n2 bundelde men de inventarissen van de gemeenten Hove, Kalmthout, Kapellen, Kontich, Lint, Malle, Mortsel, Niel en Ranst (Ho-Ra), en in 10n3 vindt men de inventarissen van Rumst, Schelle, Schilde, Schoten, Stabroek, Wijnegem, Wommelgem, Wuustwezel, Zandhoven, Zoersel en Zwijndrecht (Ru-Z) terug. Bij volgende publicaties zou men voor een opdeling per kanton kiezen, wat inhoudelijk veel logischer zou blijken dan een alfabetische opsplitsing.
Opvallend voor de inventarissen van de gemeenten in het arrondissement Antwerpen is de grote tijdsspanne tussen de onderzoeksfase en de publicatie. Het veldwerk en bijhorend onderzoek was al gebeurd tussen 1975 en 1979; pas in 1985 volgde de publicatie. De vertraging op het vooropgezette schema werd veroorzaakt door de beschermingsdossiers, aangezien bij de publicatie al voor meer dan de helft van de beschermingswaardige panden de procedures waren opgestart of afgehandeld.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdelen 10n1, 10n2 en 10n3 pasten de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden. In de inleiding over het arrondissement Antwerpen geven de auteurs een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit arrondissement opleverde.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1975-1985 in Borsbeek 16 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. Dat is een opvallend beperkte inventaris, nog aansluitend bij de focus op de historische waarde die men in de jaren 1970 had, toen het veldwerk voor Borsbeek werd uitgevoerd. Typisch voor deze oudste inventarissen zijn dat naast de historische openbare gebouwen zoals kerk, pastorie en gemeentehuizen, een aantal historische hoeves werden geselecteerd. De geregistreerde villa’s en burgerhuizen uit de belle époque in Borsbeek zijn het resultaat van de stilaan verruimende blik met nieuwe typologieën uit de jaren 1980. Het Fort III van Borsbeek, daterend uit 1860 en deel uitmakend van de fortengordel rondom Antwerpen, werd besproken in de inleiding van het arrondissement en kreeg geen aparte beschrijving in de inventaris van Borsbeek.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Borsbeek [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/774 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.