De inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeente Staden en deelgemeenten Oostnieuwkerke en Westrozebeke werd gepubliceerd in 2001 in boekdeel 17n2 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg (AROHM) maakte de inventaris op. Het veldwerk voor dit boekdeel is ingezet in 1998, werd meermaals onderbroken, en werd midden 2000 afgerond. Een paar aanvullende controlebezoeken zijn nog doorgevoerd tijdens het samenstellen en het aanpassen van het manuscript, dat in 2001 werd gepubliceerd. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Staden, Oostnieuwkerke en Westrozebeke leverde 122 inventarisfiches op.
Het boekdeel 17n2 bevat de inventaris bouwkundig erfgoed van de gemeenten gelegen in de kieskantons Hooglede (Hooglede en Staden), Izegem (Ingelmunster en Izegem) en Lichtervelde (Lichtervelde). Samen met boekdeel 17n1 omvat dit boek het bouwkundig erfgoed van het arrondissement Roeselare. Het inventarisproject Bouwen door de eeuwen heen nam het arrondissement steeds als geografische basis voor het onderzoek, om zo een voldoende ruime geografische blik te garanderen.
Het inventarisproject in het arrondissement Roeselare speelde zich af op een kantelmoment in de geschiedenis van het project Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Met als hoofdbedoeling de doorlooptijd van inventarisatie naar beschermingsdossier in te korten, viel in het jaar 2000 de beslissing de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Aan de basis van die beslissing lag de beschermingspolitiek van minister Johan Sauwens, die in 2000 bevoegd was voor monumenten- en landschapszorg. De minister wilde zeer intensief inzetten op beschermen van bouwkundig erfgoed. Hij zag een beschermingspakket als een logische stap na de afwerking van de inventaris van een gemeente, en wilde dit proces versneld zien. Hij vroeg om binnen zijn regeerperiode, dus voor 2004, het inventarisproject voor heel Vlaanderen af te werken, om op die manier in elke gemeente in Vlaanderen de nodige monumenten te kunnen beschermen. Paul Van Grembergen, die Sauwens in 2001 opvolgde als bevoegde minister, zette dit beleid onverminderd verder. De inventarisploeg in West-Vlaanderen, die op een zucht stond van de afwerking van het arrondissement Roeselare, mocht de lopende inventarisaties en de geplande publicaties voor deze gemeenten afwerken volgens de klassieke methodologie en hoefde niet over te stappen op een versnelde aanpak van de inventarisatie.
In West-Vlaanderen zorgde het aanslepende personeelstekort en het tussentijdse beschermingsbeleid voor een lange onderbreking. Na de afwerking van de inventaris van het arrondissement Ieper met het derde boekdeel in 1991, waren er pas in 1999 en 2001 twee nieuwe publicaties, 17n1 en 17n2, die het arrondissement Roeselare behandelden. Dankzij de tussenkomst van Minister Luc Martens werd een inhaaloperatie op gang gebracht: sinds november 1997 werden zes nieuwe medewerkers ingezet om de opgelopen achterstand in West-Vlaanderen bij te werken. Vier ervan onderzochten het arrondissement Roeselare terwijl de andere twee de Brugse binnenstad inventariseerden.
De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van Staden bleef de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen volgen. De instroom van jonge onderzoekers zorgde echter voor een aansluiting bij de nieuwste ideeën van bouwhistorisch onderzoek. De aanpassing van de methodologie aan de evolutie in de monumentenzorg wordt expliciet omschreven in de verantwoordingen en inleidingen.
Veldwerk vanop de openbare weg bleef de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Waar onderzoek van de interieurs in de standaard methodologie beperkt bleef tot kerken en een aantal openbare gebouwen, bezocht men bij de inventarisatie van boekdelen 17n1 en 17n2 ook privé-interieurs. Voor het eerst lezen we in de verantwoording dat “de interieurs van privégebouwen in de mate van het mogelijke werden bezocht”, wat afwijkt van de standaardformuleringen betreffende het onderzoek van interieurs die we in alle voorafgaande delen van de Bouwen-reeks lazen.
Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet gepubliceerd archiefmateriaal voor alle inventarisobjecten nooit tot de standaardmethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen. Omdat in Izegem en Lichtervelde de bouwaanvragen waren bewaard, ging men daar over tot een systematisch onderzoek van deze documenten; in Hooglede, Staden en Ingelmunster werden geen bouwdossiers geconsulteerd. Voor de geteisterde gemeenten Gits, Hooglede, Izegem, Lichtervelde, Staden en Westrozebeke werden de plannen van de Dienst der Verwoeste Gewesten, bewaard in het Rijksarchief, geconsulteerd. Daarnaast werden historische kaarten als hulpbron ingezet, zoals de Ferrariskaart (1770- 1778), de P.C. Poppkaart (circa 1830) met mutaties van 1850 voor de fusiegemeente Staden, de Atlas der Buurtwegen (rond 1843) en de Vander Maelenkaart (rond 1850). In tegenstelling tot de Antwerpse teams, deden de West-Vlaamse inventarisploegen toen nog geen systematisch onderzoek in het archief van het kadaster om de 19de- en 20ste-eeuwse historiek van het bouwkundig erfgoed te documenteren.
Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Dat deed men ook voor het arrondissement Roeselare. Omdat de opgetekende items in het Roeselaarse en het systematische onderzoek van de bouwaanvragen meer materiaal hebben aangebracht dan verwacht, splitste men ook de inventaris van het arrondissement Roeselare op in twee boekdelen. Het kanton Roeselare, met fusiegemeenten Ledegem, Moorslede en Roeselare, publiceerde men in boekdeel 17n1. De inventaris van de gemeenten Hooglede, Ingelmunster, Izegem, Lichtervelde en Staden, gelegen in de kantons Hooglede, Izegem en Lichtervelde zijn verzameld in boekdeel 17n2.
De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de erfgoedwaarde van het geselecteerde erfgoed extra motiveren en linken maken met de context waarin het erfgoed werd gewaardeerd.
Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie. Bij boekdeel 17n2 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor het volledige kanton, waarin men in het architectuurhistorisch overzicht uitgebreid de conclusies beschrijft van de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed, voorafgegaan door een algemene situering, een landschapstypering en een historische achtergrond. Men maakt ook voor elke gemeente en deelgemeente een inleiding op, waarbinnen het bouwkundig erfgoed wordt gekaderd. Ook voor de straten waarin men bouwkundig erfgoed registreerde, schreef men een typering uit.
Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Hooglede, Staden, Ingelmunster, Izegem en Lichtervelde, gepubliceerd in 17n2, gebeurde tussen 1998 en 2001. Men gebruikte toen de waarden opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. In de inventarissen in boekdeel 17n2 krijgt het “Jong Bouwkundig Erfgoed” van bij het woord vooraf veel aandacht: de architectuur tot aan de jaren 1950 is zeer goed vertegenwoordigd in de inventaris bouwkundig erfgoed. Ook voor naoorlogse realisaties hebben de inventaristeams oog; in elke gemeente werden voorbeelden van hedendaagse ontwerpen opgenomen.
Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type. Hoewel de inventaris van Staden formeel als een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren.
Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1998-2001 in Staden, Oostnieuwkerke en Westrozebeke 122 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. 58 panden en constructies zijn gelegen in centrumgemeente Staden, 39 in Oostnieuwkerke en 25 in Westrozebeke. Het geïnventariseerde erfgoed is 19de-eeuws en 20ste-eeuws, met een groot aantal getuigen van de wederopbouwperiode.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog behoort Staden tot het door de Duitsers bezette gebied en wordt de gemeente doorsneden door de Flandern II stellung. Van de bunkers op deze linie werden er twee in de inventaris beschreven in 1998-2001; de andere werden tijdens een thematische herinventarisatie begin 21ste eeuw aan de inventaris toegevoegd. Tijdens de oorlog werd in het dorp zo goed als alle bebouwing vernield. Van de oudere, overgebleven bebouwing, werden de representatieve voorbeelden geïnventariseerd. Het betreft onder meer dorpswoningen en grotere burgerhuizen met klassiek ingedeelde lijstgevels, soms met neoclassicistische bepleistering. Een groot aandeel van het bouwkundig erfgoed is representatieve wederopbouwarchitectuur, aansluitend bij de vooroorlogse bouwstijlen. In 1920-1922, wederopbouw van de Sint-Jan-Baptistkerk naar ontwerp van architect T. Nolf (Torhout); voorts zijn de pastorie, de onderpastorie en het klooster door hem ontworpen. In 1923, bouw van een gemeentehuis naar ontwerp van A. Van Coillie (Roeselare). Uit archiefonderzoek blijkt dat de architecten E. Apers (Roeselare), H. Buytaert-Reynaert (Roeselare), F. Humblet (Antwerpen) en T. Raison (Brugge) bij de wederopbouw betrokken waren. De vernielde brouwerijen worden niet heropgebouwd, voor de oprichting van de Centrale Brouwerij worden de krachten gebundeld. Ook in het landelijke gebied werd veel bebouwing vernield. De hoeven werden meestal op dezelfde plaats wederopgebouwd, dikwijls door het Brusselse bedrijf Entr'aide in samenwerking met verscheidene architecten. Er zijn ook 19de-eeuwse hoeves bewaard, doorgaans bakstenen losse bestanddelen onder zadeldaken.
De oorlogsschade beperkt zich in Oostnieuwkerke tot granaatinslagen tijdens de bevrijding in 1918; het dak van de kerk en de torenspits worden zwaar beschadigd. Na de oorlog worden de huizen hersteld en veelal gecementeerd met schijnvoegen om de beschadigde baksteen te verbergen. In het dorp registreerde men overwegend lintbebouwing met handelspanden, burger- en arbeidershuizen, veelal 19de-eeuws. Er zijn in de inventaris lage dorpswoningen opgenomen, maar ook grotere burger en herenhuizen van twee bouwlagen en tot zes traveeën breed, alles onder zadeldaken. Beeldbepalend in het dorp is de georiënteerde Onze-Lieve-Vrouwekerk en pastorie; een onderpastorie werd gebouwd in de jaren 1920 in aansluitende stijl. Ook andere gebouwen uit de jaren 1920 kregen een historiserende bakstenen gevel, bijvoorbeeld de gemeentelijke basisschool. Het rustoord Heilige Familie is een van de weinige gebouwen uit het interbellum in Oostnieuwkerke die aansluiten bij het modernisme. Hoewel asten vroeger typisch waren voor de gemeente, werden er maar twee geïnventariseerd. In het landelijke gebied werden representatieve voorbeelden van 19de- en begin-20ste-eeuwse hoeves met losse bakstenen bestanddelen opgenomen in de inventaris.
Westrozebeke werd volledig vernietigd tijdens de Eerste Wereldoorlog. A. Dugardyn (Brugge) stond als gemeentelijk bouwkundige in voor de heropbouw van de kerk, de ommegangkapellen, het gemeentehuis, de school en een groot aantal huizen. Blijkens archiefonderzoek waren ook architecten E. Apers (Roeselare) en A. Van Coillie (Roeselare) bij de wederopbouw betrokken. Uit het interbellum dateren ook voorbeelden van industrieel-archeologische architectuur zoals het station en een cichorei-ast. In het landelijke gebied bleven representatieve voorbeelden van 19de-eeuwse hoeves met losse bestanddelen bewaard. De gemeenteschool van Westrozebeke is het enige voorbeeld van naoorlogse architectuur in de inventaris van Staden.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Staden [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/792 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.