Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Oudenburg

geografische inventarisatie
ID
916
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/916

Beschrijving

De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Oudenburg gebeurde in 2001. Het inventaristeam van de toenmalige Afdeling Monumenten en Landschappen inventariseerde van januari tot mei 2001 op basis van veldwerk en fotografische registratie in Oudenburg, Ettelgem, Roksem en Westkerke, 155 panden en constructies met erfgoedwaarde. De gegevens werden in 2003 verspreid via een papieren, niet uitgegeven bundel, binnen de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Het project werd gefinaliseerd in 2008 met het publiceren van de inventaristeksten op de inventariswebsite.

Context en doelstelling

De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Oudenburg situeert zich in de eindperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in België. In het jaar 2000 valt de beslissing de boekenreeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen stop te zetten. Vanaf 1975 verschenen alle in Vlaanderen opgemaakte inventarissen bouwkundig erfgoed in deze boekenreeks. In totaal publiceerde men 56 boekvolumes, waarin de inventarissen van 243 van de toen 308 Vlaamse gemeenten verschenen. De provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant werkte men helemaal af binnen deze reeks. In Oost-Vlaanderen moest men nog de inventarissen van 22 gemeenten opmaken, in West-Vlaanderen nog van 43 gemeenten. De inventaris van Oudenburg was daar één van. Die inventarissen zijn niet meer in boekvorm gepubliceerd maar stelde men rechtstreeks op de inventariswebsite van de Afdeling Monumenten en Landschappen ter beschikking.

In West-Vlaanderen streefde men naar een optimale ontsluiting van de inventarisgegevens naar geïnteresseerden en naar lokale besturen toe. De teams zorgden voor een snelle publicatie van hun teksten en foto’s op de inventariswebsite, en kozen ervoor de gegevens per gemeente ook op papier aan te bieden, in eenvoudige, afgeprinte en geringde A4-bundels. Deze documenten werden nooit uitgegeven, maar konden besteld worden bij de administratie. De 43 resterende gemeenten werden tussen 2001 en 2011 verzameld in 50 genummerde bundels. Omdat de deelgemeenten van Brugge deels een eigen volgnummer kregen, is er een discrepantie tussen aantal volgnummers en aantal gemeenten. De inventaris van Oudenburg werd in 2003 verspreid onder het volgnummer WVL1. Alle teksten en beelden werden op de inventariswebsite ontsloten in 2008.

Zeer interessant bij die gedrukte bundels is de vierde doelstelling die men bij elk West-Vlaams deel insloot. Van het eerste tot het laatste gepubliceerde boekdeel van Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen lazen we dat:

  • de inventaris het uitgangspunt vormde voor beschermingen,
  • een gids is voor de architectuur in de streek
  • en een uitgangspunt voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Daar wordt in alle apart gedrukte bundels een vierde doelstelling aan toegevoegd:

  • de inventaris wil een hulpmiddel zijn voor het gemeentelijk beleid betreffende het architecturaal patrimonium.

Methodologie

Ook voor de laatste reeks inventarissen in West-Vlaanderen hield men vast aan de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de eeuwen heen. Veldwerk vanop de openbare weg bleef de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnamen vulden elkaar aan.

Aanvankelijk nam men het arrondissement als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek, de selectie en de publicatie in boekdelen. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventarissen per arrondissement al snel niet meer haalbaar, waardoor men overschakelde naar kantons. Toen men rond 2000 stopte met de publicatie van de inventarissen in de boekenreeks, liet men ook de afbakening per kanton varen. De inventarissen werden per gemeente opgemaakt, afgewerkt en gepubliceerd op de inventariswebsite.

De beschrijving van het erfgoed in deze gemeentelijke inventarissen bleef gebeuren volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Sinds de jaren 1990 werden die, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de gebouwen in hun context situeren, hun vroegere functie en evolutie belichten, en op die manier de erfgoedwaarde extra motiveren. De inventaris van Oudenburg wijkt van deze evolutie af, en bevat korte, louter typerende teksten. In een poging om de resterende 43 gemeenten zo snel mogelijk te inventariseren, ging men in West-Vlaanderen voor de eerste nieuwe inventarissen na 2000 een experiment aan. Men greep terug naar de basisprincipes van de snelinventarisatie: de beschrijving gebeurde enkel op basis van de visuele registratie van de gevel, literatuuronderzoek bleef beperkt, archiefonderzoek werd gereduceerd tot het minimum. Uit een korte typering per pand moest blijken waarom dit werd geselecteerd. Behalve Oudenburg, werd die werkwijze ook in Knokke-Heist en Blankenberge uitgetest. Deze werkwijze werd daarna verlaten, omdat het moeilijk bleek de erfgoedwaarde correct in te schatten op basis van louter visuele registratie, zeker in functie van een verdere doorvertaling naar een beschermingspakket. Men beschouwde het als een te groot kwaliteitsverlies, en verliet deze werkwijze na deze drie gemeenten.

Bij Oudenburg werd maar heel beperkt kadasteronderzoek gedaan, meer bepaald enkel voor die gebouwen waarvoor men een bescherming voorzag. In Oudenburg waren geen historische bouwdossiers bewaard. De archivalische gegevens, voornamelijk wat betreft historische hoeves, werden geput uit het Rijksarchief in Brugge. Er werd dankbaar gebruik gemaakt van de catalogussen van tentoonstellingen die de gemeente over haar erfgoed organiseerde.

De contextuele aanpak die in de jaren 1990 werd uitgewerkt, met introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen, werd wel aangehouden.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De selectie en registratie van het bouwkundig erfgoed in Oudenburg gebeurde van januari tot mei 2001. Men gebruikte bij de inventarisatie de criteria opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 wordt bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er is grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Een chronologische limiet wordt sinds het decreet van 1976 volledig achterwege gelaten. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio of per type. Hoewel de inventaris van Oudenburg formeel als een apart project is gepubliceerd op de inventariswebsite, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in omliggende gemeenten om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren.

Op vlak van selectie op basis van de waarden en criteria bij de vanaf 2000 los verspreide bundels in West-Vlaanderen bevat de verantwoording die men bij elk West-Vlaamse deel insloot een interessante passage. Daar lezen we een aantal principiële wijzigingen tegenover de selectie van bouwkundig erfgoed letterlijk af. In de gedrukte boeken hield men tot op het einde grotendeels vast aan een chronologische grens van 1940, maar schaars uitgebreid met voorbeelden van meer recente architectuur. Bij de inventaris “nieuwe stijl” liet men deze limiet vallen: “Er bestaat in principe geen chronologische limiet voor de opname in de inventaris.” De collectie 20ste-eeuwse architectuurtijdschriften die de bibliotheekcollega’s ontsloten, gaf een basis voor een ruimere, beter onderbouwde selectie van recente, ook naoorlogse architectuur. Een andere limiet die wegviel was die van het maximaal aantal lettertekens per gepubliceerd boekdeel. In een online publicatievorm konden alle panden en constructies met erfgoedwaarde een eigen fiche krijgen in de gemeentelijke inventaris. Een merkbaar verschil is dat men daardoor ook voorbeelden van eerder bescheiden, alomtegenwoordige erfgoedtypes selecteerde als apart erfgoedobject, terwijl die bij een publicatie in boekvorm doorgaans in een straatinleiding werden verwerkt. Deze evolutie van ruimere selectie van representatieve, bescheiden basisbebouwing met erfgoedwaarde dient gekaderd te worden in de steeds groeiende aandacht voor nieuwe architectuurtypes in de wetenschappelijke wereld. Ook het toen zeer positieve klimaat ten opzichte van erfgoed en monumentenzorg maakte de aandacht voor kleinere, bescheiden erfgoedtypes in die tijd vanzelfsprekend.

Door een ruime blik op literatuur en archief en gevoed door collega’s uit andere teams, werden begin 21ste eeuw steeds meer erfgoedtypes geselecteerd voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. De specialist industrieel erfgoed gaf per gemeente tips en documentatie mee aan de inventaristeams. In Limburg en Vlaams-Brabant liepen in die tijd de inventarisaties van historische tuinen en parken. Dit project inspireerde de bouwkundigen in West-Vlaanderen om waardevolle tuinen en parken mee op te nemen in de beschrijving van de bouwkundige objecten die ze selecteerden.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Oudenburg

Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 2001 in Oudenburg, Ettelgem, Roksem en Westkerke 155 panden en constructies met erfgoedwaarde.

Het gros van het bouwkundig erfgoed, 102 panden en constructies, is gelegen in hoofdgemeente Oudenburg. Oudenburg is een klein stadje gelegen in de Noordzeepolders, met een rijke geschiedenis teruggaand tot de Romeinse periode, dat sinds de 19de eeuw een echter uitgesproken agrarisch karakter heeft. Opvallende morfologie van de stadskern met als basis de vierkante vorm van het Romeinse castellum. Van de rijke, vroege historiek zijn geen bouwkundige sporen bewaard. In de inventaris worden de representatieve, goed bewaarde voorbeelden opgenomen van de basisbebouwing uit tweede helft van de 19de en het eerste kwart 20ste eeuw. Het gaat om eerder bescheiden woningen in traditionele vormgeving, opgetrokken als breedhuizen, vaak met gecementeerde of beraapte gevel. De Oostendse architect C. Pil zorgt in de Belle Epoque voor een reeks eclectische herenhuizen, die contrasteren met de verder zeer bescheiden dorpsarchitectuur. Interbellumarchitectuur van architect J. Verlinde met art-deco-inslag en architect F. Van Cleven in meer vooruitstrevende stijl. Een zeldzaam voorbeeld aansluitend bij de internationale stijl in de Zandvoordsestraat. In het omliggende agrarisch gebied, is verspreide 19de-eeuwse hoevebouw aanwezig, vaak met 18de-eeuwse kern. Hoevetype bestaande uit losstaande lage, vaak witgekalkte, bakstenen bestanddelen onder zadeldak, gegroepeerd rondom een deels verhard erf. Het boerenhuis vaak met opkamer, typerende voorliggende stoep en bakstenen muurtje. Er werd een zeldzaam geworden, bewaarde bergschuur geregistreerd bij de Maenhoudtshoeve.

De inventaris van Ettelgem telt 23 bouwkundige objecten. Het straatdorp is getypeerd door de 19de-eeuwse Lindenhoeve en de neogotische Sint-Eligiuskerk met pastorie. Deze nieuwe kerk werd langs de hoofdweg ingeplant in 1910, inspelend op de historisch gegroeide bewoningsconcentratie langs die straat. De oude, romaanse Sint-Eligiuskerk ligt buiten het huidige dorpscentrum. Vrij goed bewaarde dorpskern met representatieve, traditionele dorpsbebouwing met 19de-eeuws uitzicht, voornamelijk bestaande uit arbeiderswoningen en enkele kleine boerenhuizen. Het agrarische gebied wordt gekenmerkt door verspreide 18de- en 19de-eeuwse hoevebouw, soms met nog oudere kern. Van de in deze streek ooit talrijk aanwezige bergschuren en rosmolens, werden er tijdens de inventarisatie slechts van elk een exemplaar teruggevonden, in verbouwde toestand.

In Roksem werden 11 panden geselecteerd als bouwkundig erfgoed. De inventaris is ietwat atypisch samengesteld, omdat Roksem niet is ontwikkeld bij een historische kerk. Het inventaristeam registreerde de archeologische site van de reeds lang verdwenen Sint-Michielskerk en de nieuwe kerk van 1963-1961. Verder representatieve getuigen van een landelijke West-Vlaamse gemeente, met een eind-19de-eeuws klooster, een windmolen, kapellen, een oorlogsgedenkteken, een interbellumvilla en hoeves.

De bouwkundige inventaris van Westkerke telt 19 objecten. De inventaris bevat representatieve voorbeelden van traditionele dorpsbebouwing, bestaande uit 19de-eeuwse arbeiderswoningen, een school, pastorie en onderpastorie en windmolen. Buiten de dorpskom, verspreide hoevebouw daterend van 18de en 19de eeuw, vaak teruggaand tot de 17de eeuw. Meestal losse bakstenen bestanddelen onder zadeldak, waarvan sommige als typische polderhoeve U-vormig rond het erf geschikt, met centraal op de achtergrond het boerenhuis. Waardevol erfgoed in Westkerke zijn de Pachthoeve ’t Klokhof en het Buitengoed ’t Reigersnest.

Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Oudenburg [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/916 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.