erfgoedobject

Kasteeldomein van Hex

landschappelijk element
ID
134309
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134309

Juridische gevolgen

Beschrijving

Meer dan 100 ha groot landgoed voor een deel in terrasvorm aangelegd op de flank van een helling die het dorp domineert. Kasteelrechthoek gecreëerd door François-Charles de Velbruck, vertrekkend van een jachtpaviljoen dat hij vanaf 1772, jaar van zijn verkiezing tot prins-bisschop van Luik, als U-vormig kasteel in classicistische stijl uitbouwde. Aanleg van klassieke parterretuinen, een dreef naar de Zavelberg en vanaf 1779 ook Engelse tuinen met fabriekjes, door zijn neef Joseph-Romain d'Ansembourg voltooid tussen 1784 en 1794. Huwelijkszuil, kunstmatige rots met tunnels, relicten uit de Engelse tuinen, nu geïntegreerd in de parkaanleg. Park (25 ha) in landschappelijke stijl met vijver en eilandje, aangelegd in 1877-1880 naar ontwerp van Louis Fuchs als onderdeel van de modernisering van het landgoed die het kasteel vanaf 1870 niet ongemoeid liet. Ingrijpende verbouwingen grotendeels teniet gedaan door de restauraties in de stijl van de 18de eeuw, ondernomen vanaf 1911. Nieuwe tuinaanleg in 1917 voltooid in neo-geometrische stijl door Jules Janlet, Chinese tuin uit het interbellum en terrassen van de voortuin in 1990 herzien door Jacques Wirtz. In 1903 geregistreerde nieuwe olmendreef naar de Zavelberg, na de iepenziekte van 1929-30 herbeplant met platanen. Korte bruine beukendreef naar de Lod. Lavkistraat, uit de jaren 1890. Filosofenhut op de verboste Zavelberg. IJskelder uit Velbrucks parterretuin bij het 19de-eeuwse boswachtershuis. Ommuurde in bedrijf gebleven moestuin met groentekelder. Smeedijzeren hekken en meterslange balustrade van gietijzer. Bijentuin met Venusmonument. Vermaarde rozencollectie, eeuwenoude bomen en schitterende ligging met vergezichten.

Velbruck, d'Ansembourg, d'Ursel

Heks was aanvankelijk een allodiaal goed van de graven van Loon, maar sedert de 12de eeuw lagen de heerlijke rechten bij de cisterciënzerabdij van Villers, die hier een grangia stichtte (het huidige Monnikhof ) en een watermolen bouwde (met moestuin en erf). In 1582 stond de abdij de rechten af aan het kapittel van de Sint-Lambertuskathedraal van Luik die ze ­later op haar beurt doorgaf aan één van zijn kanunniken, François-Charles de Velbruck (1719-1784) de latere prins-bisschop. Hij bezat in 1769 al een herenverblijf toen hij er de hoeve van kocht en hij had toen al de toelating om de 20 bunders heide op de Zavelberg te beplanten. Hij koesterde blijkbaar een project dat hij stapsgewijs realiseerde en kon uitbreiden toen hij in 1772 prins-bisschop was geworden en daardoor een ruimere financiële armslag kreeg, onder meer dankzij de inkomsten van de speeltafels van het kuuroord Spa dat in het prinsbisdom was gelegen.

Het was zijn bedoeling de klassieke geometrische of Franse tuinen in de kasteelrechthoek – de oudste kern van het domein – te verbinden met de Zavelberg door middel van Engelse tuinen, waarvan de aanleg in 1779 startte. Het project was bij zijn dood in 1784 onvoltooid, maar het werd verder gezet door Joseph-Romain de Marchant et d'Ansembourg (1745-1798), zijn neef en universeel erfgenaam. De graaf was in 1779 gehuwd met Marie-Anne-Victoire de Hayme de Bomal (1751-1807), die met de jaren aanzienlijke erfenissen ontving. De Huwelijks­zuil door hem in 1790 in de Engelse tuinen opgericht, herinnert hier aan. Hex bleef in het bezit van de familie d'Ansembourg tot het landgoed na de Tweede Wereldoorlog werd overgedragen op de familie d'Ursel (1924-1989). Sedertdien behoort het domein tot het patrimonium van deze familie.

Ligging, grenzen en toegangen

Heks, dat nog steeds een landbouwdorp is, werd pas sinds het laatste kwart van de 18de eeuw ook een kasteeldorp. Het munt uit door zijn schitterende ligging, in heuvelig landschap met in het westen de vochtige vallei van de Herkebeek of Molenbeek, in het oosten de beboste Zavelberg op 120 m hoogte, ten noorden het Manshovenbos en het Magneebos op 115 m hoogte en ten slotte het parkbos van Hex. De bossen worden afgewisseld met akkers, weilanden en met meidoorn omhaagde boomgaarden die worden doorsneden door holle wegen. Samen vormt dit een uitzonderlijk gaaf geheel waarin het park de parel is en het landgoed het dorp domineert.

Op het Primitief kadasterplan van 1828 is de grotendeels onveranderde hoofdstructuur van het domein goed zichtbaar. Het wordt schuin van noord naar zuid doorsneden door de weg van Borgloon (Looz) naar Vechmaal, een verbinding die in de archiefstukken 'chemin roiale' of 'grande avenue' heet, in 1913 werd geprivatiseerd en nu afgesloten is met een hek in de Lod. Lavkistraat. Samen met de dreef verdeelt deze laan de gronden in duidelijk onderscheiden delen: de Zavelberg met het bos in het noordoosten, de bedrijfsgronden bij het Monnikhof in het zuidoosten, de gronden op het Veldje in het zuidwesten, en ten slotte de tot het einde van de 18de eeuw nog ongecultiveerde gronden op de Dries, de Kuilen en de Drie Bunders, waar eerst de Engelse tuinen lagen en zich nu het noordwestelijke parkdeel uitstrekt. De dreef naar de Zavelberg vertrekt van de klassieke kasteelrechthoek met het kasteel, de parterretuinen en de moestuin, parallel met de straat.

De grenzen zijn sedert 1828 nauwelijks gewijzigd, wel van naam veranderd: de weg naar Bommers­hoven (nu de Lod. Lavkistraat) ten noorden, de akkerlanden met het Monnikhof ten oosten, de doodlopende Meerstraat ten zuiden en de Dorpsstraat (nu Hekslaan) ten westen. De bocht in de Dorpsstraat werd einde 19de eeuw ter hoogte van het kasteel afgezwakt en het terrein bij de moestuin gevoegd. Het Hoogsteegje, een elleboog die de Lod. Lavkistraat met de Hekslaan verbindt, werd in de jaren 1890 verlegd zodat de eerste arm in de as van het kasteel kwam te liggen. Deze arm werd toen ook als dijk opgehoogd en met bruine beuken beplant. De tweede arm loopt als een trapstraatje naast de korte muur van de kasteelrechthoek. De Hekslaan wordt gedomineerd door de meer dan honderd meter lange muur van de kasteelmoestuin en de meterslange meidoornhaag tot buiten de dorpsbebouwing. Twee opritten naar het kasteel onderbreken deze haag: de rechte loopt parallel aan het kasteel, de gebogen laan klimt van in de hoek van de Meerstraat en vervoegt boven op de helling de eerste oprit. De inritten zijn aangegeven door lage, gecementeerde en gepunte hekpijlers met eenvoudige smeedijzeren hekken. Het kruispunt boven is gemarkeerd door een Taxodium ascendens, een mooi exemplaar dat van ver een belangrijke rol speelt in de fysionomie van het park.

Meterslange meidoornhagen lopen ook aan de Lod. Lavkistraat als domeingrens en eenvoudige hekpijlers duiden hier eveneens de twee inritten aan van de Y-vormige bruine beukendreef, de eerste arm van het Hoogsteegje. De kasteelrechthoek kreeg de laatste jaren van de 19de eeuw in de korte noordwestelijke en de lange noordoostelijke muur een smeedijzeren hek tussen blauwe hardstenen pijlers met flankerende huisjes in zuivere neoclassicistische stijl.

De Ferrariskaart

De kasteelrechthoek met de Franse tuinen, op klassieke wijze geordend langs een lengte-as, de dreef naar de Zavelberg en het sterrebos van Velbruck zijn duidelijk herkenbaar op de Ferrariskaart (1774-1775). Tuinen voor nut en voor sier liggen in U-vorm tegen het kasteel aan, ten noorden gevolgd door tuinen omzoomd door een dubbele rij bomen en voorafgegaan door een derde complex tuinen ten zuiden, bij de voorgevel. Een dreef loopt naar de Zavelberg en op de Satenberg (een plek die vandaag op de topografische kaart Kruisberg heet en nu onder Vechmaal ligt), in het verlengde van de lengte-as, ligt er een beboomd perceel met drie parallelle bomenlanen en een centrale cirkel. Dat is een vierde tuin, een bosquet met avenues en een salon de verdure uit de klassieke tuinkunst van die dagen, zoals gepropageerd door Dézallier d'Argenville. Volgens de kadastrale legger behoorde dit perceel, in 1841 ten minste, tot het kasteelgoed.

Het kasteel

De Sterfhuisinventaris, opgesteld begin mei 1784, enkele dagen na zijn dood is de enige bron voor informatie over het kasteel en de tuinen ten tijde van Velbruck. Het kasteel wordt zonder bewijzen toegeschreven aan de Luikse bouwmeester Etienne Fayn (1720-1773) die na zijn dood wellicht door Jacques Barthélemy Renoz (1729-1786) opgevolgd werd. Ze waren allebei hofarchitecten van de prinsbisschoppen. Het kasteel beantwoordde aan de voorschriften van de vigerende architectuurboeken en was, zoals Velbruck het aan zijn status verplicht was, luxueus ingericht voor de ontvangst en het vermaak van zijn gasten. Dat het bedoeld was als jachtpaviljoen blijkt uit het gerestaureerde reliëf van Diana, godin van de jacht, in het fronton op de erekoer. Tournebride, naar alle waarschijnlijkheid de hoeve die Velbruck in 1769 kocht, lag als neerhof aan de overkant van de weg om de geur en het lawaai van de bedrijvigheid op voldoende afstand te houden van de kasteelbewoners.

De oudste voorstellingen van het kasteel dateren uit het begin van de 19de eeuw: een kopie van de tekening die Charles Stanislas de Wal in 1820 maakte en de aquarel van Philippe de Corswarem die rond 1825 moet dateren. Tussen beide afbeeldingen is er een belangrijk verschil: de centrale vleugel is naar het oosten verlengd, in dezelfde sobere classicistische stijl als het kasteel maar dat verstoorde wel de aanvankelijke symmetrie van de voorgevel. De aquarel komt in plattegrond overeen met het Primitief kadasterplan dat van vóór 1828 dateert. De vergroting moet een opdracht zijn geweest van Fanny d'Ansembourg (1781-1867), de toenmalige bewoonster.

Het kasteel was eerder een ruim landhuis, in U-vorm gebouwd rond een erekoer, met twee bouwlagen en een ononderbroken mansardedak, dus zonder de huidige koepelvorm in de centrale vleugel. In deze vleugel lag de toegang, in een centraal gevelrisaliet gedragen door zuilen. Het monochrome karakter van de witte gevels met het blauwe leien dak en de blauwe natuurstenen omlijstingen van de vensters op de prent, geeft het kasteel een strenge classicis­tische uitstraling die sterk contrasteert met het luxueuse interieur. Het kasteel en de tuinen bleven nagenoeg ongewijzigd tot de dood van Fanny d'Ansembourg, zoals door de topografische kaart van 1871 en enkele foto's van vóór 1872 wordt aangetoond. Haar neef en erfgenaam Alfred-Frédéric d'Ansembourg (1813-1876) liet een nieuwe wind waaien door het landgoed: het kasteel werd naar de normen en de esthetiek van zijn tijd gemoderniseerd, er werden nieuwe dienstgebouwen opgetrokken en een park in landschappelijke stijl aangelegd. Architect Chrétien Goevaert en landschapsarchitect Louis Fuchs, beiden uit Brussel werden daarvoor ingeschakeld. De kasteelgevels werden opgesmukt met een voorkeur voor verticaliteit, de oostelijke kasteelvleugel werd een nieuwbouw met een kelderverdieping en tegen de middenvleugel kwam een wintertuin van glas en ijzer met op de erekoer door Fuchs ontworpen bloembedden. Door de plotselinge dood van de kasteelheer voltooide zijn weduwe Henriette van Out­heusden (1823-1888) het project. Een brand legde tijdens de bouw de dienstgebouwen in de as. De nieuwe stallingen werden op hun beurt door brand getroffen en vervangen door de huidige wagenhuizen en paardenstallen, die ontworpen zijn door de Luikse architect Emile Deshaye. Hun bouwjaar 1930 staat op de toren. Van de wijzigingen die Alfreds' zoon Gustave d'Ansembourg (1852-1914) realiseerde en die in de kadastrale mutatieschets van 1899 zijn geregistreerd, onder meer de sluiting van de erekoer en de verplaatsing van de wintertuin naar de moestuin, is niets overgebleven. Immers door de restauratie door zijn neef en erfgenaam Alfred-Joseph d'Ansem­bourg (1886-1944) die in 1911 met Ghislaine de Bousies (1892-1958) was gehuwd, beleefde het kasteel een terugkeer naar de 18de eeuw.

De Voortuin

Het Primitief kadaster (vóór 1828) geeft vermoedelijk de structuur van de tuinen tijdens het ancien régime weer. Voor het kasteel ligt dan een klein en een groot perceel (nr. 364 en 365) aangeduid als Nieuwen Engelschen hof, allebei genoteerd als lusttuin, het kleinste naar alle waarschijnlijkheid de boomkwekerij. De nieuwe Engelse hof is de voortuin, die op de aquarel van Philippe de Corswarem doorsneden wordt door een rechte oprijlaan. Langs de voorgevel liep er een openbare voetweg naar het Monnikhof die ook al op de Ferrariskaart verscheen. De vier pijlers bij de voorgevel bezaten allicht slagbomen of barriers, die de voetgangers dwongen rond het voorerf te lopen. Dat erf is rechts afgelijnd door een haag en links door een lage muur, allebei vertrekkend van de pijlers. Latere informatie over deze voortuin is schaars. De rentmeester vermeldt werken in 1878 bij de 'prairie anglaise' of Engelse weide, waarmee mogelijk dit perceel wordt bedoeld.

Op de topografische kaart van 1886 (ICM), die de parkaanleg weergeeft, blijkt dat de voortuin een nieuwe aanleg kreeg die vandaag niet meer bestaat. Nu is de voortuin een ruim grasveld met twee oprijlanen, een rechte en een gebogen. Aan de voet van de voorgevel liggen er terrassen die onderling verbonden zijn door de trappen in hun keermuurtjes. Ze zijn ontworpen door Jules Janlet (1881-1973), die ook de huidige siertuinen achter het kasteel tekende. Ze waren in 1917 voltooid toen ze door de Hasseltse schilder Jos Damien in beeld werden gebracht. Het fonteintje op het laagste terras is een toevoeging van tuinarchitect Jaques Wirtz in 1990. Hij gaf de keermuren een groene voet van gesnoeide hagen die de bloembedden voor éénjarigen van Janlet vervingen. Hij zorgde er ook voor dat de voorgevel van het kasteel aan beide zijden omlijst is met in vorm gesnoeide hoge struiken en heesters.

De parterretuinen

In 1828 en tot 1871 lagen er in het verlengde van de erekoer (perceel nr. 339, deel van het kasteel) parterretuinen of Franse tuinen (nr. 342 tot 346) op verschillende door muren en hagen gescheiden terrassen. Parallel met de straat en op een lager terras lagen de nutstuinen met hun gebouwtjes (nr. 330 tot 338), net zoals vandaag. De erekoer lag hoger dan de tuinen en de foto's van vóór de moder­nisering bevestigen dat de erekoer afgesloten was met een smeedijzeren hek op een muurtje en dat een poorthek en enkele treden in halve maan toegang gaven tot de tuinen. Op het eerste terras, lagen twee lusttuinen. De eerste (perceel nr. 341) tuin, in het verlengde van de erekoer, had vier rechthoekige parterres en liep door tot naast de zuidwestelijke Prinsenvleugel. De tweede, veel smallere tuin ernaast (nr. 340) lag in het verlengde van de noordoostelijke vleugel, tussen eigen muren en op een hoger terras. De oudste foto's tonen trappen in de keermuur. Een tweede ommuurd terras nam in 1828 de achterste helft van de kasteelrechthoek in. Daar bepaalden een omlopend en kruisend pad (nr. 346) de vier rechthoekige tuinen met afgesnuite hoeken. De twee oostelijke (nr. 342 en 345) zijn volgens de kadastrale legger lustgronden, de twee westelijke 'plaisiertuinen' (nr. 343 en 344). De Sterfhuisinventaris van Velbruck signaleerde hier in 1784 een groentheater en een Chinese tuin, sokkels met beelden en veel banken. In de lange oostelijke muur tekende het kadaster een uitsprong, een soort portiek van waaruit de lange dreef (nr. 363) naar de Zavelberg vertrok. Uit de Sterfhuisinventaris (1784) mag men afleiden dat Velbrucks parterretuinen behoorden tot de obligate, kleurrijk gedecoreerde rococotuin van die dagen. Een lage, horizontale tuin met broderieperken ging de hogere, verticale tuin vooraf, bepaald door hoge hagen met nissen. De inventaris signaleert een groot aantal plantenbedden, op de muren stonden er potten met éénjarige bloemen voor het broderiewerk, vazen en korven in ­ gekleurd hout, geglazuurd aardewerk of gietijzer, verschillende vogelkooien en drinkbakjes, talrijke ook geschilderde houten banken op stenen sokkels, vier witgeschilderde gietijzeren bustes, zestien grote en achttien kleinere plaasteren beelden ook op kleur­rijke sokkels.

De tuinstructuur die onveranderd bleef tot op de topografische kaart van 1871, werd grondig herzien wat de niveau's betreft naar alle waarschijnlijkheid door Louis Fuchs. Hij ondertekende immers het plan met twee bloembedden op de erekoer, aan de voet van de wintertuin. Op een kleine wijziging door Jules Janlet na bleven ze sedertdien onveranderd. De nieuwe parterretuinen liggen op hetzelfde niveau als de erekoer en de twee toegangen tot de kasteelrechthoek. Links en rechts daarvan liggen twee hogere niveau's, de Ezelweide en de Manège. Aan de voet en in hun verlengde liggen respectievelijk de Chinese tuin en de Kleine rozentuin, aan weerszijde van de oost-west-as die het toegangshek in de lange muur met het moestuinhek verbindt.

De parterretuinen werden, wat hun indeling en de vormgeving van de perken betreft, meerdere keren gewijzigd, zoals door foto's en op de topografische kaarten te zien is. De huidige aanleg, waarvan het kalkje bewaard werd, is door Jules Janlet getekend en was de bekroning van de restauratie van het kasteel die in 1912 was gestart. Tuinarchitect Jules Janlet (1880-1973), neef van architect Charles-Emile Janlet was samen met Jules Buyssens en de Franse ontwerper en tuinrestaurateur Achilles Duchêne sedert het begin van de 20ste eeuw, de promotor van een nieuwe tuinstijl, geïnspireerd door een terugkeer naar de geometrische of Franse stijl. Janlets ontwerp hield rekening met de bestaande lengte- en dwars-assen, de liefde voor symmetrie, rechte lijnen en geometrische lichamen eigen aan die stijl. Dolomietpaden (nu in rode steenslag gelegd) tekenen vierkante en rechthoekige grasperken af met uitgespaarde stroken voor bloemen, gesnoeide halve buxusbollen. Voor het verticale aksent zorgden de sokkels met beeldjes en grote siervazen van gietijzer, lood of natuursteen afkomstig uit de oude tuinen. Strakke haagbeukhagen schermen het niveauverschil met de hoger gelegen Manège en Ezelweide af en volgen de getrapte grens van de parterretuin die van het noordelijke toegangshek naar het kasteel toe breder wordt.

De Prinsentuin en de Chinese tuin

Janlet ontwierp ook de indeling van de Prinsentuin, aan de voet van de Prinsenvleugel, opgevat als een bloementuin zoals de Jardin de Suzanne in het verlengde. De kalkjes daarvoor bleven eveneens bewaard. Deze laatste werd de Chinese tuin toen architect Emile Deshaye in 1934 een Chinees tempeltje tekende voor de gepolychromeerde houten beelden van een boeddha en zijn knechtje; het hoofd en de handen van het grote beeld kunnen met de wind bewegen. De verharding met flagstones en het smalle kanaaltje naar de tempel ­ maken er een typische interbellum tuin van, beschut door hoge, groenblijvende taxushagen. De Prinsenhof is tot op vandaag een met buxus afgeboorde bloementuin, weliswaar met een vereenvoudigde perkindeling. Ook het toegangshek in sierlijk smeedwerk tussen twee hardstenen hekpijlers met bolbekroning is door Deshaye getekend. In de as staat een armilaarring gesigneerd door horlogemaker Hubert Sarton (1748-1828), een beschermeling van prins-bisschop Velbruck. Vandaag staan hier enkele puttigroepjes in terracotta die op de gouache van Jos Damien de grote parterretuin sierden. Andere groepjes staan nu bij het moestuinhek en beneden bij het zwembad. Het zijn telkens drie of vier putti, waarvan drie exemplaren de inscriptie Roucourt f(eci)t. et inv(entit) Brux(elles) 1772 dragen. Aan de hand van hun attributen kan men de thema's van de maanden, de seizoenen, de elementen of de zintuigen afleiden, passende thema's voor tuinbeelden. Geen enkele serie is echter compleet en het geheel is dus later samengebracht. Vier gietijzeren bustes, bekend als de Vier seizoenen die wellicht uit de oude tuinen komen, vindt men op sokkels tussen de klimop op het diensterf.

De moestuin en de balustrade

De moestuin, van oudsher bestemd voor nut- en voor sier, beslaat twee terrassen, parallel aan de straat. Een deel ervan werd herbestemd als zwembad en tennisveld, het andere deel is altijd in bedrijf gebleven en werd, onder meer daarvoor, in 2004 genomineerd voor de Vlaamse Monumentenprijs. Volgens de Ferrariskaart lagen op het laagste terras verschillende huizen met erfjes en tuintjes die stap voor stap door Velbruck werden verworven. Op het primitief kadasterplan heeft de moestuin met zijn uitrusting van serres en de kweekbakken verschillende perceelnummers (nr. 330 tot 338). Een van deze percelen moet de oranjerie zijn geweest waarvan het ontwerp bewaard is en getekend werd door Laurent Radelet in opdracht van Fanny d'Ansembourg rond 1825.

Rond 1790 werd de plattegrond van de tuin opgesteld met de inventaris van de fruitbomen die niet minder dan 135 verschillende variëteiten in meerdere exemplaren van appels, peren, perziken, abrikozen, druiven, pruimen, kersen, noordkrieken en vijgen. Tegenover de hoofdtrap, die zich op dezelfde plaats bevond als nu, was er een tuinpoort in de straatmuur en een tweede poortje in de korte muur gaf uit in het Hoogsteegje. De tuin is volledig door muren beschermd en die zijn als fruitmuren benut. Drie kleinere trappen daalden af naar het laagste, spievormig terras, dat vandaag een door schapen begraasde boomgaard is. De tuin levert nog steeds enkele oude variëteiten van groenten en fruit en aan de voet van de trappen groeit een oude, door krukken gestutte moerbeiboem (Morus nigra).

Waar het plan op het laagste terras een waterpomp signaleert, ligt vandaag de vierkante waterput op een eigen erfje afgebakend door een lage muur van bakstenen en veldknollen en afgedekt met ter plaatse gebakken driehoekige bakstenen, wel 40 cm lang. Ze zijn van dezelfde makelij als de bakstenen op de oostelijke muur van de kasteelrechthoek, die in 1868-1870 vernieuwd werd. De waterput werd in 1868 verdiept en heeft een leien dakje met een gebinte uit dezelfde periode. De productie van de moestuin overwintert zoals vroeger in de met bakstenen gewelven overkluisde groentenkelders, onder het terras van de Prinsenhof. In 1879 is er in het Rekenboek sprake van de fruiterie waarmee deze kelders zijn bedoeld. Het ronde torentje aan het einde herbergt de arduinen spiltrap naar de Prinsenhof. De hoofdtoegang tot de moestuin is echter de bordestrap van blauwe hardsteen met zijn uitgewerkte smeedijzeren leuning en zijn monumentaal smeedijzeren hek. Dit staat in de as van het oostelijk toegangshek tot de kasteelrechthoek. Toen in de jaren 1890 de erekoer van het kasteel met een gaanderij werd gesloten, werd de wintertuin naar hier verplaatst en werd hij als monumentale toegang tot de moestuin herbestemd. De rentmeester noteerde in zijn rekenboek van 1894 het rotsen van de wintertuin, wat het aanbrengen is van een cementlaag met holten en nissen die rotsen imiteren en plantengroei bevordert. De constructie overleefde echter niet.

Boven op de keermuur tussen de moestuin en de Ezelweide heeft men een schitterende uitkijk op de tuin, de kerk, de voormalige pastorie, het oud gemeentehuis en het dorp, maar ook een 180 graden breed zicht op het Haspengouwse landschap. Allicht om daar volop van te genieten werd er een wandeling georganiseerd die met een meer dan 250 meter lange balustrade is beveiligd, bestaande uit een handgreep op gietijzeren balusters, die volgens een notitie van de rentmeester in 1870 uit Luik werd geleverd. Er hoorden 133 gietijzeren vazen voor éénjarige bloemen bij, die nu zijn verdwenen. De klimrozen die zich rond de balustrade winden zijn echter een mooi alternatief dat bovendien de rozencollectie van Hex vervolledigt. Leilinden begeleiden het balustradepad aan de andere kant.

De Bijentuin en het Venusmonument

Achter de moestuin, voorbij de serre en de ommuurde vijgengaard, strekt zich de Bijentuin uit. Het is een lang en smal, sterk hellend terrein met concaaf profiel, dat goed illustreert hoe sterk de helling was waarop het kasteel werd gebouwd en hoe noodzakelijk het bouwen en aanleggen op terrassen was. De tuin kreeg zijn naam van de bijenkorven waarvoor in de muur van het Hoogsteegje nissen werden voorzien. Halfweg in deze muur werd rond 1875 het Venusmonument gebouwd, een hoge bakstenen toren met een open portaal, allebei onder een leien dak en met een gebinte van dezelfde constructie als dat van de waterput in de moestuin. Het bakstenen dropmotief onder de dak­ lijst is hetzelfde als in de overdekte waterput naast de platanendreef. De toren verloor zijn houten spiltrap en moet een pittoreske uitkijktoren zijn geweest, die genoemd is naar Venus, Velbrucks rijpaard, dat hem overleefde en in Hex door zijn neef moet begraven zijn.

In de toren zijn vier stenen ingemetseld waarvan er drie afkomstig zijn van een gedenkteken dat Joseph-Romain d'Ansembourg voor Velbruck in 1784 liet ontwerpen, en waarvoor in het huis­archief enkele varianten bestaan, onder meer een obelisk en een sarcofaag. De eerste steen met de Latijnse inscriptie en zijn sterfjaar 1784 is ingemetseld in de top van de trapgevel. De twee andere, de tekens van zijn waardigheid (een mijter, een scepter en een staf) en zijn gekroond wapenschild, zijn links en rechts van het portaal ingemetseld. Vermoedelijk werden deze stenen gerecupereerd toen het gedenkteken dat in de Engelse tuinen stond, werd gesloopt bij de aanleg van het park in 1875-80.

De vierde, nu erg verweerde steen is een schild met drie leeuwenkoppen die voorkomt op een tekening van de Bijentuin door baron de Vinck. Op de rug van die tekening wordt verwezen naar het graf van Yellow, Velbrucks Sint-Bernardshond. Volgens de overlevering was Yellow echter de Newfound­lander van de prins-bisschop, die op een schilderij staat; zijn brede koperen halsband met Velbrucks naam in gegraveerd, is eveneens bewaard. Op de rug van dat schilderij staat dat de hond achter de grot (perceel nr. 361) begraven is en dan wordt misschien wel het perceel nr. 360 bedoeld, waarover verder niets bekend is. Lagen hier misschien de grafstenen van Venus, Yellow en ook Spitz, een andere hond van Velbruck waarvoor een rijmpje bewaard is? En ging de naam over op de nieuwe toren toen het park werd aangelegd en de grafstenen in de Engelse tuin daardoor moesten verdwijnen?

De verdwenen Engelse tuinen

Deze twee percelen (nr. 360 en 361) liggen in een lang perceel (nr. 362) naast de dreef, dat op het Primitief plan de Engelschen hof heet en de verbinding is met de Zavelberg die Velbruck voor ogen had. Het grootste (nr. 361) van beide perceeltjes is de nog bestaande kunstmatige rots met tunnels, die door Joseph-Romain d'Ansembourg werd gebouwd met een kluis bovenop. Ze bestaat nog en werd na een restauratie in 1878 in het nieuwe park geïntegreerd en toen stond er een ondertussen verdwenen paviljoen van pseudoboomstronken op.

Joseph-Romain d'Ansembourg breidde de Engelse aanleg uit, maar naar aanleiding daarvan ontstonden er betwistingen met de dorpelingen over de percelen op Den Dries, die voordien gemene, vage en erg geaccidenteerde gronden waren. In 1828 noteert het kadaster deze percelen als bouwland (nr. 355), lustgrond (nr. 356), bos (nr. 357), lustgrond (nr. 358) en bos (nr. 359). De percelen bos zijn vermoedelijk zijn verwilderde aanplantingen. Er zijn verschillende deelplannen bewaard voor de Engelse tuinen, die in 1828 al niet meer compleet waren. Fanny d'Ansembourg gaf aan de tuinpercelen van Aen de drei bunders een meer lucratieve nieuwe bestemming als boomgaard. Voor deze terreinen werd een tuinontwerp in Anglo-Chinese stijl getekend, met verschillende fabriekjes, gazons, watertjes en kronkelpaadjes. Volgens de legende op het plan waren de grote rechthoekige vijver met een brug, het pad naar de Engelse tuin en de bersauw naar de Franse tuin bestaande elementen. Van de beide percelen op De Kuilen (nr. 353 en 354) maakte Joseph-Romain al in 1789 boomgaarden. Het gekleurde ontwerp ervoor en de berekening van het aantal bomen zijn bewaard.

De Huwelijkszuil die Joseph-Romain d'Ansembourg in 1791 schuin tegenover de gebouwde rots oprichtte en die niet werd genoteerd door het kadaster maar nog wel bestaat, is als een cirkeltje aangeduid op de kladversie van dit boomgaardontwerp. Het lange opschrift op de zuil deelt Joseph-Romains intentie mee, namelijk zijn erkentelijkheid uit te drukken voor de welvaart en de rijkdom die Velbrucks erfenis en zijn huwelijk in 1779 hem brachten. Achter de zuil loopt een als lusttuin opge­tekend lang pad (nr. 351) dat van de Zavelberg afdaalt door een groot bosperceel (nr. 350). Het is het pad dat op het plan voor de Anglo-Chinese tuin verschijnt en op een piramide uitloopt.

De Zavelberg en de vijver

Velbruck had kort na 1768 al een sterrenbos op de Zavelberg geplant en zijn Sterfhuisinventaris vermeldt in 1784 op de wandeling van het kasteel naar de Zavelberg en terug, een groot aantal banken, tien beelden van gietijzer, een hermitage die hij in 1779-1780 had gebouwd, een ijskelder aan de voet van de heuvel en een torenruïne. Voor enkele van deze tuinfabriekjes waren zelfs rijmpjes gemaakt – onder meer voor de grafsteen van Spitz, Velbrucks hond. In 1828 bestonden ze niet meer of waren ze voor de landmeters onzichtbaar. De torenruïne komt wel voor op een landmeterplan in het Huisarchief en daarop staan de Italiaanse populieren, die tot de dreef naar de Zavelberg behoren. Deze bomen waren toen erg populair als de noordelijke variant van de cipressen in de Italiaanse tuinen, waarop de nieuwe tuinstijl zich inspireerde.

Op het Primitief kadasterplan vertrekken er op de top van de Zavelberg (perceel nr. 385) vier lanen (perceel nr. 385), waaronder de afdaling naar de vijver, die op het Anglo-Chinees tuinontwerp voorkomt en volgens het boomgaardplan een rechte laan was van witte paardenkastanje. Deze laan door­ sneed in 1828 percelen bos of dennebos (nr. 375, 376, 377, 378, 379, 380, 381, 282, 383, 384, 387). In 1790 had Joseph-Romain d'Ansembourg hier een quincunx aangeplant van uit Parijs ingevoerde hemelboompjes die de recalcitrante dorpelingen vernielden.

Vandaag is de Zavelberg verbost en ligt er op ­ enkele meters van de dreef een constructie die de Filosofenhut wordt genoemd. De hut is een rond gebouwtje onder een rieten dak, opgetrokken uit mergelsteen dat nu als jachtpaviljoen wordt gebruikt en een haard bezit waarvan de schouwmantel uit verschillende hergebruikte bewerkte natuurstenen bestaat, onder meer een marmeren zuil en een steen met de inscriptie 'cogita mori' of 'Gedenk de doden'. Voor de percelen nr. 375, 376, 377 en 382 in de hoek tussen de chemin royal en de dreef naar de Zavelberg werd er een interessant ontwerp gemaakt voor een Engelse tuin met een zichtlijn naar een obelisk en met een bloemenweide waarvoor ook het deelplan bewaard bleef. De vijver komt en gaat: de Sterfhuisinventaris vermeldt hem, op het Anglo-Chinese tuinplan wordt hij getekend als een bestaande rechthoekige vijver met een brug en vandaag is het een landschappelijke vijver met eilandje, veel kleiner dan die op de topografische kaart van 1886 (ICM). Noch op het Primitief kadasterplan, noch op de topograrische kaart van 1871 is er een vijver. Het Rekenboek noteert in 1878, als de parkaanleg volop aan de gang is, de uitgave voor werken aan de vijver 'in de weide van de smid'. Bij een park in landschappelijke stijl was een losgetekende vijver evident.

De parkaanleg van Louis Fuchs

De komst van Louis Fuchs (1818-1904) betekende het definitieve einde van de oude parterretuinen, van de Engelse tuinen en van de boomgaarden van Joseph-Romain en Fanny d'Ansembourg. Fuchs was gevestigd in Brussel en zoals Carl Petersen en Eduard Keilig van Duitse afkomst. Zij waren de ontwerpers die zowel voor de overheid als voor de 19de-eeuwse kasteelheren gevraagd werden hun nieuwe parken en tuinen aan te leggen of hun gronden te herstructureren in landschappelijke stijl. Fuchs, die als professor verbonden was aan de eerste school voor horticultuur in Vilvoorde, leverde voor Hex ook planten en zaden.

Zijn naam verschijnt voor het eerst in de Rekenboeken van Hex op 2 september 1871, wordt meerdere malen genoteerd in 1878, 1879 en 1880 en voor het laatst, na jaren stilte, in 1891. De formulering 'le nouveau plan de Mr Fouches sur la division du jardin' in 1871 slaat vermoedelijk op de herinrichting van de parterretuinen. Zijn plan voor het park is niet bewaard, maar de topografische kaart van 1886 (ICM) moet het ontwerp weerspiegelen. Deze kaart geeft een ander beeld van Hex dan de topografische kaart van 1871 waarop de configuratie dezelfde is als op het Primitief kadaster van 1828. Op de topografische kaart van 1886 ziet men de parkaanleg, naast de gewijzigde gebouwen, de geherstructureerde voortuin en de herwerkte parterretuin. Het park heeft een landschappelijke vijver, nieuwe wegen en parkpaden die brede bochten beschrijven tot in het bos op de Zavelberg en een glooiende vallei die, smal bij de open plek op de top van de Zavelberg, steeds breder wordt in de afdaling naar de vijver en vooral naar het zuiden open zichten vrij houdt tussen de grote bomengroepen. Op de Zavelberg is er ook een zichtlijn naar het oosten en de rechte laan richting Bommershoven is onveranderd. Noch van de dreef, noch van de Engelse tuinen is er een spoor. De dichte groene gordel aan de Lod. Lavkistraat en aan het eerste deel van de chemin royal zijn de harde grenzen van het park. De oprijlaan in de voortuin en het oude voetpad langs de kasteelgevel kregen een bocht, en middels een nieuwe laan door het park en over de vijver kwam er een verbinding met de Lod. Lavkistraat en vandaar naar Borgloon. De bedrijfsgronden van het Monnikhof werden vrij gehouden. Er is geen dreef meer, wellicht omdat Fuchs het park naar het oosten toe visueel wilde uitbreiden tot aan het Monnikhof.

Het park vandaag

Het park is vandaag ongeveer 65 ha groot en aan de Lod. Lavkistraat door geschoren meidoornhagen begrensd. Het wordt door de wel 1500 meter lange platanendreef verdeelt in een noordwestelijk deel dat van de bruine beukendreef vertrekt en een zuidoostelijk deel dat aansluit bij de voortuin. De dreef verschijnt pas op de militaire kaart van 1903 met een vertrekpunt bij de nieuwe oostelijke toegang tot de kasteelrechthoek. Aanvankelijk was hij met iepen beplant, die na de dodelijke ziekte van 1929 vervangen werden door de huidige platanen. Vandaag loopt de dreef voorbij het Zavelbergbos en na een haak tot in Bommershoven. Hij laat de kunstmatige rots met grot uit de Engelse tuinen op enige afstand links liggen, en eens de chemin royal voorbij, ook de filosofenhut op de helling van de Zavelberg. Die is erg verbost en een uitloper van het park. Op de open plek op het hoogste punt is nu een kring van nog jonge linden geplant. Aan de andere zijde van de Platanendreef ontplooit zich in de richting van het Monnikhof een open agrarisch landschap, op het ook al door Ferraris getekend remisebosje in functie van de jacht na. Eens het Zavelbergbos voorbij, ziet men van op de dreef en bij helder weer de basiliektoren van Tongeren, het bos van Widooie en de kerktoren van Grootloon.

Het noordwestelijke park wordt gevormd door "de vallei van Fuchs" die het meesterschap van de landschapsarchitect illustreert en een puur esthetisch genoegen is. De vallei vertrekt van de bruine beuken­dreef en klimt zacht langs de vijver richting Zavelberg om na een bocht uit het zicht te verdwijnen en de illusie te geven dat ze oneindig verder loopt. Hier treft men ook de oudste bomen aan, onder meer twee eeuwen oude eiken waarvan de diepe ligging een getuige is van het oorspronkelijke reliëf. De valleiflanken hebben een mooi reliëf met verspreid enkele oude solitairen en bomengroepjes, waarin de twee overblijvende fabriekjes van Joseph Romain d'Ansembourg werden geïntegreerd: rechts de kunstmatige Rots met tunnels, omgeven door oude taxussen en links de Huwelijkzuil met een beukenbosje als achtergrond en met een prachtig uitzicht vanop dit hoogste punt. De vallei kan bewandeld worden dankzij het pad dat op de kaart van 1903 verschijnt, van de bruine beukendreef naar de vijver afdaalt, door de bomenrand langs de Lod. Lavkistraat klimt, een korte afslag heeft naar de Huwelijkzuil en dan weer afdaalt naar de chemin royal. Hier en daar wordt het pad begeleid door buxus en ruscus en iets lager dan de Huwelijkzuil is er een meterslange loofgang van haagbeuk. In de lente zorgen voorjaarbloeiers voor een kleurrijke onderbegroeiing. Een korter wandelpad steekt de vallei over en is een kortere verbinding tussen de Zuil en de Rots. Het zuidoostelijke parkgedeelte bestrijkt de voortuin en de terreinen rechts van de gebogen oprijlaan tot de platanendreef. Het glooiend en klimmend door runderen begraasd grasveld heeft een golvende bomenrand langs de Meerstraat, de chemin royal en de Hekslaan, afgewisseld met bomengroepjes en enkele goed gepositioneerde solitairen, gekozen voor hun variëteit aan vorm en kleur. Langs de Hekslaan zijn de bomen niet ouder dan 50 jaar en wordt het zicht vrijgehouden op de korte dreef van linden en perenbomen naar het bosje op de Kruisberg. Deze lijn versterkt de oude 18de-eeuwse noord-zuid-as door de kasteelrechthoek.

De oudste bomen droegen namen, zoals blijkt uit de brief van kanunnik Pluymers aan Nanda d'Ursel van 22 juni 1994, die rond 1910 in Heks geboren was en langs zijn vader vertrouwd was met het landgoed en in 1932 hun stamomtrek noteerde. Uit de stamboom d'Ansembourg blijkt dat het de namen zijn van familieleden van de kasteelheren. Lambert-Joseph, genoemd naar de vader van Joseph-Romain d'Ansembourg, was de verdwenen oude beuk bij de Huwelijkzuil. Charles-François was een tweede ondertussen gesneuveld beuk ongetwijfeld genoemd naar Velbruck. Louis-Rodol­phe en Charles-Henri zijn de twee oude zomer­ eiken, die de namen dragen van Alfred-Joseph d'Ansembourgs vader en zijn in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde broer Charles. Alfred-Joseph zelf gaf zijn naam aan de boom bij de Halve maan, vermoedelijk de beëindiging van de weide op de Zavelberg die al op de Ferrariskaart staat als een halve cirkel. Verder sprak men nog van het trio en van de tovenaar en van de twee broers. Deze laatste waren een olm en een beuk in het bosje bij de Filosofenhut.

Bomen
(De tussen haakjes vermelde afmetingen werden gemeten op 150 cm hoogte)

De inventaris van de Belgische Dendrologische Vereniging uitgegeven in 1990, werd voor Hex in 2003 geactualiseerd. Sindsdien verloor het park verschillende opgemeten exemplaren: door de stormen van de jaren 1990, onder meer de ruwe iep met opgaande twijgen (Ulmus glabra exoniensis, 305 cm), de mammoetboom (Sequoiadendrom gigan­teum, 258 cm) en twee gewone beuken (Fagus sylvatica, 532 en 410 cm). De uitzonderlijke perelaar (Pyrus, 244 cm) die twee verschillende soorten peren droeg, is eveneens gestorven. De kampioen van het landgoed is ongetwijgeld de zomereik (Quercus robur) die volgens de traditie wel 800 jaar oud zou zijn en in 1990 een stamomtrek had van 790 cm, maar in 2003 afgeslankt was tot 724 cm. De tweede plaats in de kampioenenlijst gaat naar de chirurgisch behandelde zomereik (710 cm). Allebei staan ze in de vallei van Fuchs, rechts van het wandelpad dat van de bruine beukendreef vertrekt. Verschillende andere zomereiken behalen mooie maten: 509, 390 en 349 cm. De Amerikaanse eik (Quercus rubra) meet 257 cm, de drie wintereiken (Quercus petraea) van het landgoed halen 507, 356 en 318 cm, de moeraseik (Quercus palus­tris) 110 cm en de moseik (Quercus cerris) 119 cm. De pas in 1948 door Hillier geïntroduceerde Green Spire-variëteit van kastanjebladeik (Quercus casta­nei­folia 'Green Spire') werd recent aangeplant.

Andere voor hun dikte merkwaardige bomen zijn de geënte Perzische esdoorn (Acer velutinum) van 388 cm, de rijzige moerascipres (Taxodium ascendens) van 280 cm, de grauwe abeel (Populus canescens) van 521 cm, de witte abeel (Populus alba) van 471 cm, de moerbeiboom (Morus nigra) van 180 cm (een tweede exemplaar verdween sedert 1990), de zwarte walnoot (Juglans nigra) van 526 cm, de tamme kastanje (Castanea sativa) van 489 cm. Bij de gewone beuken (Fagus sylvatica) stierf ­ onlangs het exemplaar van 532 cm dat achter de Huwelijkzuil en langs de Bommershovenstraat stond, zodat na het vellen de ringen konden geteld worden om zijn leeftijd te bepalen. Andere exemplaren gewone beuk halen 410 en 307 cm, de bruine beuken (­Fagus sylvatica 'Atropunicea') 315 cm en er groeit ook een zuilvormige beuk (Fagus sylvatica 'Darwyck') (83 cm) en een roosbonte beuk (Fagus sylvatica 'Roseomarginata') (97 cm). De essen zijn vertegenwoordigd door de gewone es (Fraxinus excelsior) van 469, 427 en 302 cm, de smalbladige es (Fraxinus angustifolia 'Flame') van 154 cm en de geelbladige cultivar (Fraxinus excelsior 'Jaspidea') van 56 cm. Bij de esdoorns zijn de gewone esdoorn (Acer pseudo­platanus) van 349 cm, de bontbladige cultivar van gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii') van 306 cm, (Acer campestre 'Pulverulentum') van 191 cm en de cultivar van Noorse esdoorn (Acer pseudoplatanoides 'Goldsworth Purple') (126 cm) en de Japanse soort esdoorn (Acer pycnanthum) (71 cm) te noteren. De naaldbomen zijn aanwezig met fijnspar (Picea abies, 248 cm), Oostenrijkse den (Pinus nigra ssp nigra, 304 cm), Weymouthden (Pinus strobus, 217 cm), mammoetboom (Sequoiadendrom giganteum, 226 cm), rijzige cipres (Taxodium ascendens, 350 cm), moerascipres (Taxodium distichum, 236 en 280 cm)

Vermeldenswaard zijn nog de paardenkastanje (Aesculus hippocastanum, 399 cm, de hemelboom (Ailanthus altissima, 194 cm, de libanonceder, (Cedrus libani 403 cm, de Japanse struik (cercidi­phyllum japonicum, 111 cm), de ginkgo (Ginkgo biloba, 138 cm), de watercipres (Metasequoia gly­ptostroboides, 131 cm), de gewone hopbeuk (Ostrya carpinifolia, 68 cm), de gewone plataan (Platanus x hispanica, 399 cm), de gewone robinia (Robinia pseudoacacia, 295, 347, 361 cm), de krulwilg (Salix matsudana 'Tortuosa', 143 cm), de Japanse honingboom (Sophora japonica, 164 en 270 cm), de taxus (Taxus baccata, 174 cm), de grootbladige linde (Tilia platyphillos, 361 cm) en de Hollandse linde (Tilia x europaea (381 cm). Veel voorkomende gewonere soorten zijn els, ­ acacia, linde, opslag van zomereik en als onderbegroeiing bosanemoon, sneeuwklokje en narcis. Links en rechts van de wandelpaden is buxus en ruscus aangeplant. Grote groepen oude taxussen, zoals naast de dreef en rond de grot zijn een weerkerend element in de beplanting.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Huisarchief van Hex, opengesteld door graaf Ghislain d'Ursel.
  • Hasselt, Archief van het Kadaster, Opmetingsschets 1895 nr. 1 en 1899 nr. 2.
  • Hasselt, Archief van het Kadaster, Verzamelplan door G. Questienne, op het land beëindigd in oktober 1828; twee exemplaren van het Primitief plan s.d., door P.J. Nouwen, één met de indeling van de tuinen.
  • Inventaire des archives du château de Hex, (onuitgegeven), Heks, 1994.
  • BAUDOUIN J.C., e.a., Bomen in België. Dendrologische Inventaris 1987-1992, Leuven, 1992, p. 445.
  • DARIS J., Notices sur les églises du diocèse de Liége, deel 5, Luik, 1874, p. 5, 12-13.
  • DE FROIDCOURT G., François Charles comte de Velbruck, prince évêque de Liège, franc maçon, Liège, 1936, p. 164, 210, 219.
  • DE GHELLINCK VAERNEWYCK X., Famille de Marchant et d'Ansembourg, in Annuaire de la noblesse belge 1927-1928, Brussel, 1930, p. 31-69.
  • DE GHELLINCK VAERNEWYCK X., Les comtes d'Ansembourg et leurs châteaux, in Le Parchemin, nr. 225, Brussel, 1983, p. 195-256.
  • DE MAEGD C., Hex: een prinselijk landgoed ontsluierd, Brussel, 2007.
  • DUQUENNE X., Fuchs, Ludwig (Louis), in Saur Allgemeines Künsler-Lexikon, deel 46, München, Leipzig, 2005, p. 61-62.
  • D'URSEL N., De tuinen van Hex, in De Woonstede door de eeuwen heen, nr. 103, 1993, p. 27-31.
  • MOONS J., Karel van Velbruck prinsbisschop van Luik (1772-1784), in Het Oude land van Loon, 1988, p. 93-115.
  • PARTHOENS D., La politique intérieure du prince-évêque François-Charles de Velbruck (1772-1784), niet gepubliceer­de licentiaatsverhandeling, Universiteit Luik, 2002.
  • PAUWELS D., SCHLUSMANS F. met medewerking van MUYLDERMANS E. & ROMBOUTS J., Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Borgloon, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, deel 14N4, Brussel - Turnhout, 1999, p. 254 en 258-261.
  • ROPPE L., Velbruck, François Charles graaf de, in Nationaal biografisch woordenboek, deel 9, kol. 793-798.
  • V(ANDE­ CASTEELE) D., Inventaire des meubles et effets délaissés par le princeévêque François-Charles de Velbruck décédé en 1784, (sterfhuisinventaris), Luik, 1900.

Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M., 2007, Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Door dubbele bomenrij begeleide zichtas Heks

  • Is gerelateerd aan
    Kasteel van Heks

  • Is deel van
    Heks


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Hex [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134309 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.