erfgoedobject

Scheldemeersen tussen Bevere, Petegem en Melden en de kouter van Petegem

landschappelijk geheel
ID
135390
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135390

Juridische gevolgen

Beschrijving

’ Scheldemeersen tussen Bevere, Petegem en Melden en kouter van Petegem’ situeert zich ten zuidoosten van de dorpskern Petegem-aan-de-Schelde en omvat de Klooster- en Muurkouter, het domein van het oude en nieuwe kasteel van Petegem, de Schelde- en Meldenmeersen en de dorpskern van Melden. Deze laatste bevindt zich op de steilrand van de vallei van de Schelde. Aan de kant van Petegem valt de steilrand op omdat hij de grens vormt tussen de meersen en de Kloosterkouter van Petegem. De meersen liggen onder grasland en worden door een grachtenstelsel afgewaterd. Midden het meersengebied, ongeveer parallel aan de Schelde, loopt in de Scheldemeersen de Rietgracht of Coupure. Deze werd in de 18de eeuw gegraven voor de ontwatering van het gebied. In de Meldenmeersen is er eveneens een parallelle afwatering door de Rietgracht en de Rijtgracht tot in de Zijpte. De kouter tussen het dorp van Petegem en het meersengebied ligt buiten het alluvium. De overgang van alluviaal gedeelte naar kouterlandschap wordt geaccentueerd door de aanwezigheid van het rijgehucht ‘Huiwede’ in Wortegem-Petegem en ‘Meersche’ in Oudenaarde-Kluisbergen. De dominantie van weiland als grondgebruik en het schaarse voorkomen van populieren- of wilgenrijen geven in de Schelde- en Meldenmeersen aanleiding tot een open meerslandschap met mooie perspectieven naar Oudenaarde (kerk), Melden (kerk), de Vlaamse Ardennen en de voormalige abdij van Beaulieu. De overgang naar het koutergebied is zeer duidelijk en voelbaar aanwezig.

Binnen de ankerplaats ‘Scheldemeersen tussen Bevere, Petegem en Melden en kouter van Petegem’ worden vijf grote fysische entiteiten onderscheiden:

  • Klooster- en Muurkouter van Petegem;
  • Scheldemeersen van Petegem-Bevere;
  • Het golfterrein met het oude en nieuwe kasteel van Petegem;
  • Meldenmeersen;
  • De Schelde en afgesneden meanders.

De opsplitsing tussen deze entiteiten is gebaseerd op basis van kenmerken van geologie, geomorfologie, reliëf, bodemtextuur en bodemgebruik.

Fysische geografie

Geologie

De geologische formaties die van belang zijn voor de bodemgesteldheid en de waterhuishouding van dit gebied bestaan uit tertiaire en kwartaire (gevormd tijdens de ijstijden) afzettingen.

Het tertiair komt voor op vrij geringe diepte en bestaat uit een reeks van mariene formaties met hoofdzakelijk kleiige samenstelling. De laag die onmiddellijk onder het kwartaire dek wordt teruggevonden bestaat uit Ieperiaan, in het bijzonder het lid van Saint-Maur behorend tot de Formatie van Kortrijk. Het Lid van Saint-Maur bestaat uit een vrij homogene zeer fijn siltige klei, waarin enkele dunne intercalaties van grof siltige klei of kleiig fijn silt voorkomen. Het Ieperiaan vertoont een zwakke afhelling naar het noorden.

De belangrijkste kwartair-afzettingen bestaan voornamelijk uit lemige en zandlemige löss die eolisch werd aangevoerd en uit zandlemig, kleiig en/of venig alluvium. De kwartair-geologische evolutie van het gebied is in belangrijke mate verbonden met de vorming van de Vlaamse Vallei:

Tijdens de eerste periode van het kwartair, het pleistoceen, werd een brede, diepe erosiegeul uitgeschuurd die een uitloper vormde van de Vlaamse Vallei en die nadien werd opgevuld. In deze uitloper heeft de huidige Schelde haar bedding. De begrenzing van de pleistocene Scheldevallei is in het landschap duidelijk waarneembaar door het voorkomen van steile hellingen onder andere aan de overgang naar de Vlaamse Ardennen (onder meer in Gavere en meer zuidelijk de heuvels van de Kwaremont en Koppenberg). Deze pleistocene vallei vormt een relatief vlakgolvend gebied tussen de dalwanden en de alluviale opvullingsvlakte. Ze is van deze opvullingsvlakte gescheiden door een steilrand van 3 à 4 m langs de oostzijde, terwijl langs de westzijde de overgang op sommige plaatsen meer geleidelijk is. De grens van de pleistocene vallei met het heuvelland ligt ter hoogte van dit gebied op circa 30 m TAW.

Tijdens het pleniglaciaal (voor 14.000 jaar geleden) kenden de rivieren geen vaste bedding. Een afwisseling van vorst en dooi zorgde voor grote schommelingen in het debiet van de Schelde waardoor de bedding zich voortdurend verlegde. Men sprak van een vlechtend rivierstelsel. Door de lage zeespiegelstand kon de Schelde zich diep insnijden (tot op meer dan 25 m onder het huidige maaiveld). Er ontstond een dal met een breedte van 1 à 2 km en duidelijk begrensd door heuvels opgebouwd uit tertiaire zanden en kleien. Ten noorden van Heurne werd dit dal geleidelijk breder in westelijke richting en ging het aansluiten bij de uitgestrekte erosievallei waarlangs de rivieren van het Scheldebekken in het pleistoceen de Noordzee bereikten, de zogenaamde Vlaamse Vallei. De aanvoer van enorme hoeveelheden sedimenten, ook langs de zijdalen van de Schelde, zorgden voor een geleidelijke opvulling van de diepe uitschuring en dit met in hoofdzaak zandig materiaal.

Tot de afzettingen van het boven-pleistoceen (weichseliaan) behoren de meest westelijk gelegen gronden van het gebied (Kloosterkouter) en de dorpskern van Melden. Ze bestaan uit een zandlemige lössmantel. De accumulatie van de lössmantel gebeurde onder koude, relatief droge omstandigheden met tussenfasen gekenmerkt door solifluctie en afspoeling. Het eolische materiaal is hoofdzakelijk afkomstig uit het toenmalig droogliggende Noordzeebekken en werd vooral tijdens hevige stormen afgezet. Doordat in talrijke gevallen dat materiaal slechts definitief sedimenteerde na het smelten van de sneeuw en na een transport door het aldus ontstane smeltwater, vertoont de afzetting dikwijls een duidelijke stratigrafie. De complexe oorsprong wordt als niveo-eolisch bestempeld.

Tijdens het tardiglaciaal (14.000-10.000 jaar geleden) deden zich de eerste klimaatsverbeteringen voor en kwam er een periode die vooral erosie actief was. Er deed zich een overgang voor van een vlechtende naar een meanderende rivier. Door de verticale en laterale erosie die eigen is aan een meanderende rivier ontstond een nieuwe laatglaciale valleibodem van enkele honderden meter breed en tot circa 10 m diep. Het ziet ernaar uit dat de klimaatschommelingen van het tardiglaciaal niet belangrijk genoeg waren en/of niet lang genoeg geduurd hebben om het meanderende rivierstelsel dat bovendien door een vegetatiedek beschermd was grondig te storen. Een fluviatiele werking had de bovenhand en de eolische activiteit, die in de koude periodes wel belangrijk geweest is, had slechts een lokale betekenis. Veranderingen in de Scheldeloop waren enkel het gevolg van het afsnijden van meanders.

De overgang van het tardiglaciaal naar het preboreaal (vanaf 10.000 jaar geleden) kenmerkte zich door de vlugste en meest belangrijke temperatuursstijging die zich bij de definitieve opwarming van het klimaat heeft voorgedaan. Het boreale bos, gedomineerd door de den (Pinus) kon zich ontwikkelen en werd later, in het atlanticum, vervangen door een gemengd loofhoutbos. In de vallei van de Schelde wijzigden de hydrologische en edafische omstandigheden volkomen. Er deed zich immers een belangrijke toename voor van de evapotranspiratie evenals een afremmen van de directe aanvoer van het neerslagwater. Daarnaast verhoogde het ontdooien van de bevroren ondergrond sterk de doorlatendheid. Vergeleken met het debiet dat bereikt werd in het tardiglaciaal was de hoeveelheid water die langs de Scheldevallei werd afgevoerd ontoereikend om een rivierbedding permanent te vullen. Als gevolg hiervan werd de valleibodem ingenomen door een moerasvegetatie met een ontwikkeling van veen dat op zijn beurt het water ging stockeren. In vochtige omstandigheden met veengroei ontstond als zodanig een paradoxale situatie gekenmerkt door een ‘vallei zonder rivier’.

Tijdens het atlanticum (10.000—7.000 jaar geleden) en het subatlanticum (4.900 jaar geleden-heden) vond een snelle opvulling plaats met terrigeen en organogeen materiaal , namelijk alluviale klei en veen, een proces dat werd versterkt door de ontbossing en het in cultuur brengen van gronden. De vraag dringt zich hier op of het de mens was of een wijziging van het klimaat die een hernemen van de fluviatiele werking in gang heeft gezet. Waarschijnlijk is het de mens die met zijn bosontginning en veehouderij het ecologische evenwicht heeft verstoord. De gevolgen van ontbossing zijn een grotere directe waterafvoer en een toename van de erosie. Het regelmatige regime van een rivier onder bos verandert in een onregelmatig regime met hoge waterstanden waardoor de rivier een bredere en diepere bedding nodig heeft. Dit betekent dat in de Scheldevallei, die door veengroei was ingenomen een nieuwe rivierloop tot stand kwam (grotendeels verschillend van de opgevulde preholocene loop) en dat de vallei zelf werd omgevormd tot een alluviale vlakte. De aanvoer van alluvium stond een herstel van de vroegere vegetatie in de weg. Naarmate de antropogene invloed sterk of zwak was varieerden de alluviale sedimenten respectievelijk van zuiver terrigeen (zand, klei) tot zuiver organogeen (veen)materiaal. Iedere periode waarin de aantasting van het bos door de mens beperkt bleef betekende een kalme periode inzake aanvoer van alluvium. Tijdens de middeleeuwen werd een pakket lemige en kleiige alluvia afgezet die in dikte deze van de vijf voorafgaande millennia overstijgen. Dit dek is te correleren met de periode van grote middeleeuwse ontginningen die een grondige wijziging van het landschap tot gevolg hadden. Alle gronden die voor ontginning in aanmerking kwamen werden in het bouwlandareaal opgenomen zodat bodemerosie optrad en laag gelegen gronden overstroomden. Langs de Schelde betekende dit dat de alluviale sedimenten een grotere breedte gingen innemen en zelfs buiten de grenzen van de holocene vallei werden afgezet. Het is door deze verbreding dat de Schelde afwijkt van haar vroeger tracé. Zo loopt de Schelde nu op sommige plaatsen aan de rand van de vallei door een gebied dat hoger gelegen is dan het meer centraal gelegen gedeelte waarin ze vroeger liep. Dit niveauverschil kan worden verklaard door de vorming van natuurlijke oeverwallen sedert het middeleeuwse regime terwijl zich tezelfdertijd een daling voordeed van de vroegere bedding door zetting van de sedimenten rijk aan organisch materiaal.

De Meldenmeersen en Scheldemeersen binnen het gebied bestaan uit alluvia die tijdens het atlanticum en subatlanticum zijn afgezet. De scheiding van het alluvium met de hoger gelegen zandleemruggen is binnen het gebied zichtbaar als een steilrand. Door de antropogene rechttrekkingen van de Schelde zijn de oorspronkelijke oeverwallen vaak niet meer als dusdanig zichtbaar op het terrein.

Reliëf en bodem

Van Merelbeke tot Avelgem loopt de Schelde in een vlakke vallei die in breedte varieert van circa 500 m tot 1.500 m. Het niveau daalt van 12 m te Avelgem tot 6 m te Merelbeke. De breedte van de vallei van de Schelde in de ankerplaats traject Huiwede-Melden is ca. 900 m. De hoogte bedraagt circa 10 à 11 m TAW. In de vallei worden slechts kleine niveauverschillen waargenomen. Ze vinden hun oorsprong in de aanwezigheid van oeverwallen en het bestaan van oude opgevulde geulen. Binnen het alluviale gedeelte van het gebied (dit zijn zowat alle gronden behalve de Kloosterkouter en Muurkouter en aangrenzende bebouwing langs de Kortrijkstraat en de dorpskern van Melden) bestaan de gronden grotendeels uit sterk tot zeer sterk gleyige kleibodems. Uitzondering hierop vormen de oeverwallen van de vroegere Scheldeloop die voornamelijk bestaan uit natte tot matig natte zandleembodems.

Binnen de alluviale gronden van de Scheldemeersen is een gradiënt merkbaar. Het geïnfiltreerde regenwater van het hoger gelegen koutercomplex komt ter hoogte van de Langemeersen tussen de steilrand en de Rietgracht in Wortegem-Petegem terug aan de oppervlakte. Vooral op plaatsen waar vrij veel veen in de ondergrond zit en relatief weinig klei, ontstaan door deze ondiepe grondwaterstroming kwelzones. Dit is door de rietvegetatie en perceelsrandbegroeiing zichtbaar op het terrein. Zowel de centraal gegraven Rietgracht als de vele daarop uitkomende grachten voeren een groot deel van het kwelwater af naar de Schelde. Het gedeelte tussen de Rietgracht en de Schelde is veel opener van uitzicht. De meest noordoostelijk gelegen gronden zijn daarbij natter en hebben het karakter van hooilanden behouden. De meer zuidwestelijk gelegen gronden naar de afgesneden meander van de abdij van Beaulieu toe hebben een iets droger karakter en worden als weiland gebruikt.

De alluviale gronden rond het kasteeldomein van Petegem en binnen de afgesneden meanders van het Anker en de Elsegemmeander zijn sterk gewijzigd door de aanleg van een golfterrein. Delen van het golfterrein hebben wel hun oorspronkelijk reliëf behouden.

Buiten de alluvia is er duidelijk een verschillend patroon op te merken op beide Schelde-oevers. Op de rechteroever stellen we direct aansluitend bij het alluvium een vrij vlakke zone vast met een hoogte van 12 tot 13 m TAW die zonder scherpe overgang overgaat in het alluvium. De pleistocene steilrand is er minder uitgesproken en is zelfs visueel niet meer waarneembaar halverwege Ruiminge, de baan Melden-Meersche. Bodemkundig bestaan deze gebieden uit matig natte licht zandleembodems en droge tot matig droge lemige zandbodems. Aansluitend bij deze zone duikt over de hele noord-zuid as een steile helling op, de overgang naar het meer oostelijke, hogere gebied. Over een afstand van 250 tot maximaal 500 m wordt hier een niveau van meer dan 40 m overbrugd naar de Pladutse, Kortekeer en Rotelenberg.

Op de linkeroever van de Scheldevallei, ter hoogte van de Kloosterkouter, is de pleistocene steilrand wel uitgesproken (een drietal meter hoog). De Kloosterkouter bestaat uit licht glooiende droge tot matig natte licht zandleemgronden die slechts beperkt worden ingesneden door enkele beken. De hoogte van het gebied varieert tussen de 18 en 21 m TAW. Deze gronden worden voor het overgrote deel als akkerland gebruikt en kennen een uitgesproken open karakter.

Hydrografie

De Bovenschelde is een typische neerslagrivier waarbij het debiet sterk afhankelijk is van de neerslag in het stroomgebied. Vanaf de Franse grens tot de Ringvaart heeft de Bovenschelde over een afstand van 78,2 km een verval van 10,24 m. Hydromorfologisch is de Bovenschelde een meanderende rivier, ook al werd ze tussen Gent en de Vlaams-Waalse grens gekanaliseerd en genormaliseerd. De gehele lengte werd bedijkt en er werden oeververstevigingen aangebracht (schanskorven, steenbestorting of betondamplanken). De Bovenschelde vertoont bijgevolg een lage structuurdiversiteit. Een beeld van het historische meanderingspatroon is nog in de vallei terug te vinden onder de vorm van afgesneden meanders. Deze afsnijdingen gebeurden in verschillende fasen. Een tekst van 1458 spreekt al van rechttrekken van Scheldebochten “boven ende beneden der stede van Audenaerde ende int lant van Aelst”. De meeste afsnijdingen dateren van rond 1900 toen tot de rechttrekking van de Schelde werd overgegaan. Vanaf circa 1960 volgde een verdere rechttrekking met kalibrering ter plaatse voor een tonnage van 1.350 ton.

De exacte dateringen en de vroegere loop van de Schelde kan moeilijk worden achterhaald. De 18de eeuwse Schelde zoals we die zien op de kabinetskaart van de Ferraris is slechts één van de vele vormen die de rivier zich in de loop der eeuwen heeft aangemeten vooraleer antropogene dijkversteviging de loop een vastere vorm gaf. In de afbakening werden voorbeelden van afsnijdingen opgenomen. Het betreft de meanders ‘Visserij’ en ‘Het Veer’ ten zuidoosten van de Schelde en de ‘Elsegemmeander’, ‘het Anker’ en de meander ter hoogte van de abdij van Beaulieu ten noordwesten van de Schelde.

Er kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de holle en bolle oevers van de Schelde. Holle oevers vinden we onder meer terug bij het kasteel van Petegem en bij Melden. Omdat aan die oevers, de zogenaamde stootoevers, de rivierstroming het sterkst is, zijn ze door de eeuwen heen sterk geërodeerd waardoor ze zeer steil geworden zijn. In tegenstelling tot de holle oevers zijn de bolle oevers door de tijden heen steeds verder dichtgeslibd. Een voorbeeld hiervan vinden we tussen Melden en Meerse. Het alluvium is er rechtlijniger en het niveauverschil met het niet overspoelde land is er minder bruusk.

Het gebied ontwatert via de Rietgracht (Petegem), De Beerbeek, Rietgracht (Melden) en de Molenbeek (Molenbeek) naar de Bovenschelde. De Rietgracht te Petegem is een kunstmatig gegraven parallelgracht die zorgt voor de afwatering van zowel de hoger gelegen gebieden als de alluviale gronden zelf. De Rietgracht ontvangt het water van de Snep- en Bruibeek, Beerbeek, Molen-Volkaertbeek (samen 2.216 ha) via de meander het Anker, loopt dwars door de Langemeersen en wordt via een waterreservoir in de Schelde gepompt. Een deel van dit oppervlaktewater wordt gebruikt als proceswater voor de industrie te Oudenaarde. Ook de Zijpte of Rijtgracht in de Meldenmeersen is een kunstmatig gegraven parallelgracht. Het water van de Zijpte en Renne komt via de Rietgracht en een pompstation in de Schelde terecht.

Vegetatie

Waaruit de oorspronkelijke begroeiing van dit landschap bestond, kan alleen worden uitgemaakt via een gedetailleerde pollenanalyse. Op basis van een beperkt aantal onderzoeken dat hierover al is gebeurd maken we op dat bijna de hele streek zou bedekt zijn met bos, een zogenaamd gemengd eikenbos, voornamelijk samengesteld uit eiken en beuken. Op vochtiger gronden, in de onmiddellijke nabijheid van de Schelde en de beken groeiden elzen.

Later werden de goed gedraineerde zandleemgronden van het pleistocene Scheldeterras omgezet in akkerland (Muur- en Kloosterkouter). Deze akkergronden hebben momenteel weinig ecologische waarden. Het alluvium van de Schelde lag overwegend onder grasland. Het gebruik van het meers-toponiem wijst op een periodiek hoge grondwaterstand en een gebruik van de gronden als hooilanden. Behalve de natste stukken konden de gronden na de hooisnede worden beweid. Dit gebeurde zonder de percelen af te sluiten door randbegroeiing omdat de weidegang steunde op een gemeenschappelijk gebruiksrecht. Hierdoor zijn dergelijke meersgebieden tijdens het Ancien Régime landschappelijk open gebleven. De hooiactiviteit begon altijd pas vanaf de feestdag Sint-Pieter waarbij een groot hooi-evenement plaatsvond in de meersen. In de nattere jaren maaiden ze vaak later. Historisch gezien werden deze graslanden overstroomd door Scheldewater. Zeker tot in de jaren 1950 waren er geen echte dijken aanwezig.

Op een deel van de Langemeersen probeert men vandaag nog het hooilandkarakter te behouden met een zeldzame soortenrijkdom aan planten tot gevolg. Het huidige gebied kan momenteel landschappelijk in twee delen gesplitst worden: het deel ten noordwesten van de Rietgracht en het deel ten zuidoosten daarvan. In het noordwesten komen voornamelijk natte tot zeer natte graslanden voor, omzoomd met knotbomen en lokaal populieren. Daarnaast zijn er ook enkele wilgenstruwelen en alluviale wilgenbossen te vinden en ook enkele kleinere populierenbosjes. Aan de zuidoostkant van de Rietgracht is het landschap veel opener. Hier vinden we ook de meeste hooilanden (enkel maaibeheer) en hooiweiden (maaien en nabegrazen) waarbij de zeer smalle percelering hier en daar nog merkbaar is in het gebruik.

In de dotterbloemgraslanden van de Scheldemeersen vinden we als meest bijzondere soorten moeraskartelblad, grote ratelaar, waterkruiskruid, pijptorkruid en gewone waterbies. Het moeraskartelblad heeft het de laatste tijd wel moeilijk. Soorten als egelboterbloem, veldrus, tweerijige zegge en echte koekoeksbloem zijn soms zeer overvloedig aanwezig. Hier en daar treden pitrus en zeegroene rus op als verstoringsindicator. In de eerder schaarse mesofiele hooilanden komen typische en waardevolle soorten als wilde bertram en poelruit voor. In de natte ruigtes worden zulke soorten verdrongen door bijvoorbeeld grote kattenstaart, moerasandoorn, moerasspirea, gewone engelwortel en dergelijke. In de meer hoog opgaande vegetaties komen ook interessante taxa voor. We noemen hier waterscheerling in een grote zeggenvegetatie. Belangrijke recent gevonden soorten zijn weidekervel en weidekerveltorkruid. Deze laatste zijn soorten van de ‘grote vossestaartgraslanden’. Het verspreidingsgebied van weidekerveltorkruid is in Vlaanderen zeer beperkt. Weidekervel is nog zeldzamer in Vlaanderen. De populatie in de Langemeersen vormt zelfs de grootste populatie in Vlaanderen.

In de Scheldemeersen komt ook een soortenrijke avifauna voor. Zo pleisteren er jaarlijks 400 à 500 wilde eenden. De wintertaling, zomertaling, pijlstaart, slobeend, smient, krooneend, krakeend, wilde zwaan en kleine zwaan. Knobbelzwaan komt er sedert enkele jaren voor al broedvogel. Het gebied is ook een gekende voedsel- en rustbiotoop voor ganzen; kolgans, rietgans, kleine rietgans en grauwe gans. Wat steltlopers betreft komt de goudplevier op de eerste plaats. Grote aantallen kieviten kunnen vanaf augustus worden waargenomen. Het gebied is tevens een belangrijke pleisterplaats voor watersnippen. Andere pleisteraars zijn grutto, kemphaan, wulp, tureluur, oeverloper, bosruiter, zwarte ruiter, groenpootruiter en witgatje.

De Meldenmeersen zijn – in tegenstelling tot de Scheldemeersen – veel minder goed gedocumenteerd op vlak van soortenrijkdom. Het gebied wordt momenteel slechts als lokaal ecologisch waardevol aangeduid. De reden is een doorgedreven ontwatering van het gebied. Uitzondering op de geringe ecologische waarde vormt de waterplas aan het pompgemaal van Melden waar de grote boterbloem als zeldzame flora voorkomt.

De oude Scheldearmen met hun aangrenzende percelen vormen samen met de hooilanden potentieel de meest waardevolle elementen uit het Bovenscheldealluvium. Hier kunnen, ondanks het verdwijnen van de Schelde als leefbaar gebied, de typische biotopen van dit alluvium bewaard blijven. De uiteindelijke ecologische waarde van de Schelde-armen hangt in sterke mate af van het gebruik van de omgevende percelen, de waterkwaliteit en de mate waarin er gevist wordt in de meander. Ook het tijdstip wanneer een meander werd afgesneden speelt een rol. Bij recent afgesneden meanders vinden we nog de steile oevers en diepe bodem van de oorspronkelijke (uitgediepte en verstevigde Schelde) terug. De vegetatie en bijgevolg ook de fauna krijgt hier niet veel kans. Geleidelijk aan worden door natuurlijke erosie- en verlandingsprocessen de oevers minder steil en krijgt de oever- en waterflora meer kansen. Ervan uitgaande dat ze zuiver water bevatten kan men aan en in de oude meanders een rijke vegetatie verwachten. Ook voor de avifauna vormen de afgesneden meanders belangrijke gebieden. Langs ongeveer alle meanders broeden de fuut, de wilde eend, de meerkoet en het waterhoentje. De slobeend komt als broedvogel nog voor in het Anker.

De gronden tussen de meander het Veer (Melden) en de Schelde zijn bebost met populieren en kennen een elzen en/of wilgen ondergroei. Aan de Elsegemmeander is een eiken/haagbeukenbos aanwezig met populier. De overblijvende bospartijen van het voormalige park van het Nieuw kasteel van Petegem vormen een ecologisch waardevol oud loofboombos. Ook de goed ontwikkelde hoogstamboomgaard achter het Frans klooster is het vermelden waard.  

Cultuurhistorie

Archeologie

Binnen het gebied werden archeologische vondsten aangetroffen uit de steentijd, de metaaltijd, de Gallo-Romeinse tijd, de middeleeuwen en nieuwe tijd. Gezien het soms losse vondsten betreft, kunnen we niet altijd spreken van archeologische sites. De aanwezigheid van archeologisch materiaal duidt echter op menselijke activiteiten. Mogelijke lacunes in de archeologische gegevens kunnen aanwezig zijn, doordat bepaalde zones nog niet werden geïnventariseerd. De beschikbare archeologische gegevens werden aangevuld met historische bronnen om een beeld te geven van de geschiedenis van het gebied.

Het mesolithicum (8.000 – 5.000 voor Christus)

Te Huiwede werden sporen teruggevonden van een mesolithische nederzetting. Het betreft overblijfselen van boomstammen en palen, 50 bewerkte vuurstenen namelijk krabbers, lemmers, nuclei, vele pijlpunten, gepolijste stukken van bijlen, in vuursteen van Spiennes en Obourg en stukken hertshoorn.

De ijzertijd (750 – 50 voor Christus)

De geleidelijke overgang van de brons- naar de ijzertijd hangt samen met de invasie van Keltische volkeren uit Zuid-Duitsland. De schaars aangetroffen archeologica van de IJzertijd hebben vooral betrekking op grafvelden. Binnen de afbakening zijn er geen vondsten uit deze periode gedaan maar op het gebied Coupure dat in het oosten paalt aan de Kloosterkouter werden kopermunten van de Nerviërs teruggevonden. De naam ‘Melden’ is in oorsprong een Keltisch toponiem (Milna, Mel= donkerkleurig) die verwijst naar een beeknaam, vermoedelijk de Molenbeek.

Gallo-Romeinse Tijd (50 voor Christus – 406 na Christus)

Al in de aanvangsfase van de Romeinse kolonisatie waren de Vlaamse Ardennen en de Scheldevallei degelijk ontsloten door een wegennet. Deze heerbanen werden oorspronkelijk aangelegd ten behoeve van het leger, en dit zowel voor troepenbewegingen als voor de logistieke ondersteuning. Vanaf het midden van de eerste eeuw deden deze militaire wegen vooral dienst als handelswegen en transportaders voor allerhande producten en grondstoffen. Binnen de ankerplaats wordt melding gemaakt van een zogenaamde Romeinse weg Doornik-Gent die meestal langs beide Schelde-oevers wordt gesitueerd. Vermoedelijk gaat het niet om echte Romeinse wegen maar bestonden er ook al voor de Romeinse tijd wegen langs beide oevers. Het tracé daarvan heeft zich in de loop van de eeuwen wellicht meerdere malen verplaatst, rekening houdend met het veranderende overstromingsgebied van de Schelde en met de ligging van de nederzettingen langs de oever van de rivier.

In de regio van de Vlaamse Ardennen lagen drie belangrijke nederzettingen of vici: Velzeke, Kruishoutem en Melden. Te Melden, meer in het bijzonder te Waarde, werden uit de Romeinse periode sporen teruggevonden van een aanlegkade en een nederzetting en van roerende objecten zoals ceramiek, munten, nagels, glas, dierenbeenderen en houtskool. In de Kloosterhoek, in de nabijheid van de abdij van Beaulieu, wijst een kleine vondstenconcentratie van dakpanfragmenten vermoedelijk op de aanwezigheid van een Romeinse villa.

Middeleeuwen (5de – 14de eeuw)

Het verval van de Gallo-Romeinse beschaving gaat gepaard met de invallen van de Franken die massaal de Rijn overstaken. De Vlaamse Ardennen werden gekoloniseerd door de Salische Franken, afkomstig uit de Noord-Nederlandse en Noord-Duitse kuststreek. Men vermoedt dat de Vlaamse Zand- en Zandleemstreek bij de aankomst van deze kolonisten zo goed als ontvolkt waren zodat de Franken hun eigen gebruiken en gewoonten behielden. In de 5de en 6de eeuw woonden de Frankische veetelers met enkele families samen in dun bevolkte kernen dicht bij stromend water (een waterloop of een bronniveau). In die tijd ontstonden heel wat nieuwe nederzettingen in de Vlaamse Ardennen. Deze nederzettingen zijn thans de voornaamste landschappelijke erfenis uit de Frankisch-Merovingische tijd. Plaatstoponiemen op –em (afgeleid van het Frankische “haima, heim” wat “heimat van…(een persoonsnaam) en zijn afstammelingen” betekent) duiden op nederzettingen van Frankische origine uit de tweede helft van het eerste millennium. De naam “Petegem” is afgeleid van "Paitjingahem". Dit betekent "woning van de lieden van Patjo".

Op 11 oktober 864 vaardigde Karel de Kale een oorkonde “apud Pettingehem villa” uit. Ingeplant op de linkeroever van de Schelde en aan de Romeinse baan Doornik-Gent nam deze villa een interessante positie in. Door het verdrag van Verdun (843) behoorde zij immers tot Francia Occidentalis en lag zij vlak tegenover Francia Media, aan de overzijde van de Schelde. Bovendien bevond zij zich halverwege twee Karolingische wooncentra namelijk Gent en Doornik. Binnen de afbakening zijn er ter hoogte van het ’t Oud Kasteel opgravingen gebeurd die de aanwezigheid van deze villa bevestigen.

De historische bronnen bevestigen dat de Curtis van Petegem een koninklijk domein was en een bestuurlijke functie uitoefende over een ruimer gebied. Naar analogie met Vitry-en-Artois kan men hier spreken van een villa publica of fiscus. Deze Curtis stond onder toezicht van de plaatselijke gouwgraaf. In de autarctische economie van de vroegere middeleeuwen betekent een dergelijk koninklijk domein dat er vlakbij ook een grote landbouwexploitatie moet zijn geweest. De Karolingische vorsten hadden immers geen hoofdstad maar reisden heel hun land af. In elk van hun residenties consumeerden ze de opbrengsten van het domein. Het was voor de vorst zowel vanuit bestuurlijk als vanuit economisch oogpunt de eenvoudigste oplossing. Waar het feitelijke exploitatiecentrum (vroonhoeve) zich bevond is vooralsnog niet duidelijk maar het moet in de directe nabijheid van het centrum zijn geweest op gronden die samenvallen met de latere Muur- en Kloosterkouter. Deze koutergronden worden beschouwd als het oorspronkelijke landbouwareaal van de Karolingische Curtis. Dit blijk onder meer uit de omvang van deze kouter die met 90 hectare ruim de gemiddelde kouteroppervlakte uit de omgeving (circa 30 ha) overschrijdt. Deze oppervlakte was nodig om naast de eigen bewoners ook voedsel te verschaffen aan vorsten, hoge ambtenaren en hun gevolg.

De gracht waarmee de Curtis van Petegem in de loop van de 9de eeuw omgord werd, verleende aan de plaats een defensieve weerbaarheid. Wellicht is het verdedigbaar maken van de site in verband te brengen met de strategische positie van de Curtis langs de rijksgrens en met de politieke onrust die er in de 9de eeuw heerste. Aan de overzijde van de Schelde ligt Melden, op een al even strategische plaats. Vanop de motte waarop nu de Sint-Martinuskerk is gebouwd hield men niet alleen goed de Schelde in het oog maar ook de tegenoverliggende burcht van Petegem die amper 1 km hiervandaan ligt. De Schelde bleef lange tijd een stabiele grens tussen Francia occidentalis van Francia media en later tussen Frankrijk en Lotharingen. Nadat Lotharingen bij het Duitse rijk was geïncorporeerd kwamen het Franse koninkrijk – waarvan Vlaanderen een deel uitmaakte – en het Duitse rijk tegenover elkaar te staan. De strategische waarde van Petegem en Melden nam sterk af toen in 1033 de graaf van Vlaanderen bij verraad de burcht van Ename in bezit nam en in 1050 het volledige gebied tussen Schelde en Dender annexeerde. Het dorp Melden werd in 1047 door de graaf van Vlaanderen veroverd en ingelijfd.

Wanneer de villa van Petegem uit koninklijke handen geraakte is niet duidelijk. Wat vast staat is dat de heren van Petegem waarvan de stamvader tot de 10e eeuwse nobilitas behoorde de site verder tot hun woonplaats hebben uitgebouwd. Ook al ontbreken rechtstreekse archeologische aanduidingen toch moet de site een militaire waarde vertegenwoordigd hebben vermits het in twee documenten van 1144 en 1145 als castellum vermeld wordt. De heren van Petegem bouwden het domein vanaf de 13de eeuw verder tot hun woonplaats uit.

In 1286 kocht Gewijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, de heerlijkheid van Petegem. Op aandringen van zijn vrouw Isabella vestigden in 1292 de Klarissen van Werken zich ook in Petegem. De plaats waar zij zich vestigden werd ‘Bello Loco’ of ‘Beaulieu’ genoemd. Bij de schenkingen die het klooster van Beaulieu kreeg hoorde een hofstede die gesitueerd wordt langs de Schelde tussen het klooster en de rivier. Verder kregen de kloosterlingen circa 21 ha landbouwgrond. Deze oppervlakte komt overeen met de oppervlakte van de Muurkouter. Deze kouter, genoemd naar de abdijmuur of misschien eerder naar de muur rond het gehele kasteelcomplex, ligt ten noorden van de abdij van Beaulieu. In 1297 deden graaf Gewijde en zijn vrouw Isabella een aantal schenkingen aan de abdij van Beaulieu. Hierbij hoorde ook de Kloosterkouter die 49,218 bunder mat (iets meer dan 71 hectare) volgens het goederenregister van Beaulieu (daterend uit 1516 en gebaseerd op metingen van 1483). De beschrijving van de Kloosterkouter in het goederenregister van de abdij van Beaulieu verdeelt deze kouter in drie drichten, in huidige maten ongeveer 26 ha, 23 ha en 21 ha groot. Deze driedeling gaat terug op het drieslagstelsel. Ook op de Muurkouter vinden we sporen van een dergelijke driedeling terug in de percelering. Op de Popp-kaart wordt de kouter door twee voetwegen in gelijke delen verdeeld. Het valt niet uit te maken hoe ver dit systeem in de tijd opklimt. In sommige grote domeinen werd op de centrale landbouwgrond al een vruchtwisselingstelsel toegepast in de 9de eeuw. Het duurde tot de 12de en 13de eeuw vooraleer dit veralgemeend werd in heel Vlaanderen.

Nieuwe tijd (15de tot 18de eeuw)

In de loop van de 15de eeuw onderging de landbouw een aantal hervormingen met ingrijpende hervormingen in het bodemgebruik. Vooreerst was er een groeiende interesse voor veeteelt (meer omwille van de afgeleide zuivelproducten, dan om de vleesindustrie). In die optiek werden heel wat akkers omgezet in grasland. Daarnaast werd met betrekking tot het drieslagstelsel de braakperiode geregeld vervangen door de teelt van supplementaire gewassen voor de veestapel (o.a. peulvruchten, rapen, spurrie als wintervoeding). Het dorp Melden kwam in deze periode ook tot bloei. Ook de ontwikkeling van het laatmiddeleeuwse rijgehucht Huiwede aan de Scheldemeersen moet in deze context worden gezien.

De molens speelden in de technische vooruitgang van Europa een onmiskenbare rol. Tot in de 19de eeuw bepaalden de molen voor een deel de welvaart van de Vlaamse Ardennen. Binnen de afbakening zijn geen molens bewaard gebleven. Wel is de molenbelt van de Nedermolen aan de Kortrijksesteenweg nog zichtbaar op het terrein.

Het klooster van Beaulieu bloeide van de middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime. Meer dan 50 dorpen waren schatplichtig aan deze abdij die rechtstreeks onder het gezag van de paus stond. Jaarlijks dienden de pachters naar Beaulieu te komen om hun tienden te betalen voor de goederen die zij in gebruik hadden. Deze tienden werden in de kloosterschuren van Beaulieu opgeborgen. In 1464 kocht de abdij de helft van het tolrecht van Oudenaarde. Al de goederen die te land of te water in Oudenaarde werden ingevoerd of op de markt daar verschenen betaalden hierdoor tol aan de abdij. In 15de en 16de eeuw ontwikkelde de abdij zich tot één van de rijkste van Vlaanderen. De abdij bezat een aanzienlijk scriptorium en bibliotheek en onderging verschillende reconstructies in 1525. Aan de Schelde te Beaulieu (nu afgesneden meander) ontstond ook een haventje. In 1783 werd de abdij onder Jozef II verbeurd verklaard. Kort nadien werden alle gebouwen verkocht en grotendeels afgebroken om als materiaal te worden verkocht. Goederen en archiefstukken verhuisden grotendeels naar Wenen, een deel raakte verspreid en verloren.

In 1795 werd de abdij van Beaulieu verkocht en grotendeels afgebroken. Van de afgebroken delen werden nog funderingen aangetroffen en een aanzet van het opgaande muurwerk van het polygonale koor van de abdijkerk. Ook muurresten van de kloostermuur en andere stenen gebouwen werden teruggevonden. In de buurt van de abdij werd een zeer interessante afvallaag uit de volle middeleeuwen gevonden. Uit de late middeleeuwen werd een afvalkuil gevonden met aardewerk, muurresten en munten. Vandaag resten enkel nog delen uit de 17de en 18de eeuw van de voormalige abdij: het poortgebouw, het gastenkwartier, het kapelaanshuis en bijgebouwen. Vele delen raakten in beide wereldoorlogen beschadigd en werden eind de jaren tachtig gerestaureerd.

In de 17de eeuw was de burcht van Petegem tot een ruïne vervallen. Het huidige 't Oud Kasteel werd in 1789-1790 gebouwd op de ruïnes van de versterkte burcht in opdracht van Judocus Clemmen.

Landschappelijke evolutie vanaf het einde van de 18de eeuw

Met de opmaak van de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) krijgen we een betrouwbaar beeld van het landschap. De Ferrariskaart laat een meanderende Schelde (de huidige afgesneden meanders maakten toen nog deel uit van de rivier) zien met ten noordoosten en ten zuidwesten grote meersgebieden bestaande uit natte weilanden en een grachtenstelsel dat zorgt voor afwatering. In de Langemeersen in het noordoosten is er een aanzet ingetekend tot smalle repelpercelen. Doorheen de Langemeersen zijn er ook een aantal voetwegen ingetekend. Ook zijn er een aantal gebouwen met parochienummers en een beperkt aantal rijbeplantingen. De Meersstraat die langsheen de pleistocene steilrand loopt is gedeeltelijk afgeboord met een lijnbeplanting of houtkant. Achter het gehucht Huiwede loopt een voetweg. Typerend in dit rijgehucht vormt de diepe inplanting van de gebouwen tot tegen de achtergelegen voetweg. De Kloosterkouter is volledig onbebouwd met uitzondering van een bebouwd perceel aan de overzijde van het kruispunt Muurstraat/Kasteeldreef. Door de Kloosterkouter loopt een onverharde weg. De Kasteeldreef die de verbinding maakt tussen de omwalde site van het oude kasteel en de Kloosterkouter is aan beide zijden afgeboord met een lijnbeplanting. Net ten oosten van het kasteel ligt een vijver. De Muurkouter ten westen van de Muurstraat is onbebouwd met uitzondering van de afspanning ‘De Sterre’ en de staakmolen ‘Nedermolen’ met molenaarswoning. Op de Ferrariskaart is de Muurkouter duidelijk in drie gelijke delen verdeeld. Vanuit de Nedermolen loopt een voetweg in de richting van de Muurstraat. Het abdijcomplex van Beaulieu is complexer dan vandaag. Achter de abdij is een boomgaard ingetekend met errond een aantal schuren (tiendenschuren?). De oude steenweg naar Oudenaarde (huidige Kortrijkstraat) is ingetekend. De doorsteek op talud naar Oudenaarde (vanaf het kruispunt met de Meersstraat) is nog niet gerealiseerd. Het dorp Peteghem aan de overzijde van de steenweg vormt nog een echt kerndorp. Dit geldt eveneens voor het dorp Melden waar de circulaire vorm van de motte met kerk en kerkhof duidelijk zichtbaar is. De steenweg tussen Oudenaarde en Berchem doorsnijdt het dorp nog niet. De Pleistocene rand tussen Melden en Meersche is gedeeltelijk afgezoomd met een lijnbeplanting.

De kaart Vandermaelen uit 1851 laat een grotendeels ongewijzigd beeld zien. Bijkomend is de intekening van de Elsegemmeander die ten opzichte van de Ferrariskaart meer uitgesproken is en overeenkomt met de huidige situatie. Ook bijkomend is de schematische intekening van de pleistocene steilrand die de Meldenmeersen en de Langemeersen afboort. Aan de voetweg in het rijgehucht Huiwede werd in de kouter een bijkomende woning opgericht. Naast de Nedermolen en de herberg ‘De Sterre’ wordt nu ook de bebouwing aan de overzijde van het kruispunt van de Kasteeldreef met de Muurstraat aangeduid als de herberg ‘ ’t Hoofd’. Ter hoogte van de monding van de Bierbeek in de Schelde is er in de Langemeersen een herberg gelegen, ‘Hutte’ genaamd. Een aantal gebouwen achter de abdij van Beaulieu is gesloopt. Dit beeld wordt door de Popp-kaart uit 1858 bevestigd. Op de Poppkaart stellen we de zeer smalle percelering van het oostelijke gedeelte van de Scheldemeersen vast. Dergelijke bundels van gelijkgerichte smalle stroken (breedte 40 m) wijzen op een opdeling van het grondbezit, met andere woorden nagenoeg iedere strook is in het bezit van een verschillende eigenaar. Onderzoek op basis van kadastrale documenten uit het Ancien Régime heeft aangetoond dat een dergelijke combinatie samenvalt met meersgronden van de beste kwaliteit, namelijk gronden die uitstekend hooiland opleverden doordat de natuurlijke vruchtbaarheid op peil werd gehouden door regelmatige overstromingen. De Rietgracht of Coupure te Petegem (hier vermeld als Reytgracht) ontwatert vooralsnog enkel het oostelijke gedeelte van de Scheldemeersen. Het nieuwe Kasteel van Petegem werd in 1847 opgetrokken in een neoclassicistische- en neorenaissancestijl in opdracht van Baron August Pycke de Peteghem. Aansluitend werd een groot park met vijver in Engelse landschapsstijl aangelegd. Op de Poppkaart staat het nieuwe kasteel van Petegem al ingetekend. De ingetekende parkvijver komt grotendeels overeenkomt met de huidige situatie. Te Melden is de ham van Petegem heel duidelijk ingetekend. Aan zuidwestelijke zijde volgt deze de pleistocene steilrand van de dorpskern.

De topografische kaart van 1884 laat zien dat de Rietgracht intussen is doorgetrokken tot aan de meander van de abdij van Beaulieu. Het park rond het nieuwe kasteel van Petegem is aangelegd met bospartijen, vijvers en kronkelende paden. Tot 1884 was er aan de meander ter hoogte van de abdij van Beaulieu nog een loskaai die fungeerde als kleine haven. De topografische kaart van 1910 laat de eerste fase zien van de rechttrekkingen van de Schelde sinds de Ferrariskaart: De Elsghemmeander, Visserij en de meander aan het kasteel van Beaulieu werden afgesneden. De zogenaamde ham van Petegem is uitdrukkelijk aangegeven.

Het landschapsbeeld blijft verder ongewijzigd tot het interbellum toen de kouter langs de steenweg Doornik-Oudenaarde werd aangesneden. In 1931 werd toen onder andere de chicoreifabriek ‘De Lelie’ langs de steenweg opgericht. De inplanting van deze fabriek langs de steenweg Doornik-Oudenaarde is niet toevallig. Chicorei is een surrogaat dat bereid wordt uit de wortel van Cichorium Intybus (witloof). Voor de productie van chicorei is het van belang dat de wortel diep in de grond worden gedreven zoniet verzameld de kracht van de plant zich in het loof. In de jaren 50 lag de chicoreiteelt binnen een gebied dat begrensd wordt door de verbindingslijn Oudenaarde, Waregem, Tielt, Diksmuide, Ieper, Komen, Kortrijk, Doornik en terug Oudenaarde. De chicoreifabriek ‘De Lelie’ was toen de enige die de volledige bewerking van wortel tot chicorei ter plaatse kon uitvoeren. Dit gebeurde via een proces van drogen (drie fasen), branden en malen. De fabriek werd in 1995 stopgezet en de installatie afgebroken.

De luchtfoto’s uit 1959 bieden een gedetailleerd beeld van de situatie vlak na de tweede wereldoorlog. De aansnijding van de Muur- en Kloosterkouter had zich op dat moment nog niet ver doorgezet. Het domein van het nieuwe en oude kasteel van Petegem is gekenmerkt door bospartijen, vijveraanleg en langspaden. Voor en achter het nieuwe kasteel is een strak geometrisch aangelegde tuin in Franse stijl zichtbaar. Ten oosten van het kasteeldomein ligt een ovaal hypodroom. De kasteeldreef die het kasteeldomein verbindt met de Kloosterkouter is nog duidelijk zichtbaar. De Nedermolen aan de noordzijde van de Muurkouter is afgebroken. De molenaarswoning is wel nog aanwezig. De steenweg Oudenaarde-Berchem is rechtgetrokken en doorsnijdt de ham van Petegem en de dorpskern van Melden.

De orthofotokaarten uit 1971 en de topografische kaart van 1974 laten de verdere rechttrekking van de Schelde zien. Het Anker en de bocht van de Schelde ter hoogte van Melden werden afgesneden. Er werd een pompgemaal geplaatst die de gronden van de Meldenmeersen geschikt moest maken voor de landbouw. De voorbereiding van de doortrekking van de steenweg Doornik-Oudenaarde is aan de gang. Door deze doortrekking (op talud) werd een deel van het Schelde-alluvium afgesneden van de ankerplaats. De nabijgelegen donk van Bevere met zijn uniek gemene weide-systeem werd afgegraven. De aantasting van de Kloosterkouter leek voorlopig te zijn stopgezet. Tussen 1974 en 1992 zette de verlinting langs de steenweg Oudenaarde-Doornik zich verder door. Het kasteeldomein rond het kasteel van Petegem werd vanaf 1974 ingericht als golfterrein.

Nederzettingen Petegem en Melden

De oudste vermelding ‘Pettingehem’ dateert van 864. Nadat Gewijde van Dampierre het Petegems kasteel had gekocht richtte hij een verzoek aan de paus om de parochiekerk te verplaatsen. Deze lag tot dat moment binnen het kasteel en de graaf ondervond hinder van de kerkgangers. De toestemming tot de verhuis werd verkregen in 1291 en de nieuwe kerk werd opgericht op de plaats waar ze nu slaat. De aansluitende Kerkkouter en Molenkouter meten slechts 21 ha en 17 ha en zijn met andere woorden veel kleiner dan het vroegmiddeleeuwse koutercomplex van de Muur- en Kloosterkouter. De Kerkkouter en Molenkouter hebben wel de ontwikkeling van de kern van Petegem mogelijk gemaakt. Binnen de afbakening werd van het dorp Petegem enkel een afspanning met kern uit de 17de eeuw opgenomen.

De historische kern van het dorp van Melden werd wel integraal opgenomen in de afbakening. Melden is ontstaan op een lichte verhevenheid waartegen de Schelde vroeger haar bedding had. Dit was het resultaat van erosie. Het dorp is gelegen aan een afgesneden meander waardoor zich in de Meldenmeersen een enclave van Petegems grondgebied bevond, de zogenaamde ‘Ham van Petegem’. De Meldenmeersen zijn thans weiden en akkers. De Meldenstraat, waar ook de kerk gelegen is, bestaat voornamelijk uit boerenarbeidershuisjes uit het midden van de 19de eeuw, burgerhuizen van het midden van de 19de eeuw en huizen aangepast in de 20ste eeuw. Ook de pastorie, uit 1856 daterend, ligt in deze straat. De Sint-Martinuskerk is gebouwd op een vroegere motte. Deze kerk profileert zich sterk aan de zuid- en oostzijde. Ze is omringd door het ommuurde kerkhof. De oorspronkelijke Romaanse kerk zou uit de 12de eeuw dateren. In de 16de eeuw gebeurden hieraan sterke verbouwingen. De belangrijkste herstellingen dateren van 1871. Melden werd in 1047 door de graaf van Vlaanderen veroverd en ingelijfd en behoorde toe aan het Land van Aalst. Het vormde een eigen administratieve- en belastingseenheid. In 1452 werd het dorp geplunderd door de Gentenaars in hun opstand tegen hertog Filips de Goede. Melden was de hoofdplaats van de heerlijkheid tussen Marke en Ronne. De heerlijkheid Melden vormde het kerngebied van de heren van Pamele en werd in 1651 verkocht aan de heren van Melden. Het huidige grondgebied van de oude heerlijkheid kwam nog grotendeels overeen met de huidige heerlijkheid. Melden kwam achtereenvolgens in het bezit van de families Van Mortagne, de Quesnoy, Blondel, Van der Gracht, Van der Heyden en de Bylandt. Eén van de grote crisismomenten uit de geschiedenis van Melden was de tijd van de Hervorming toen veel Meldenaars zich bekeerden tot het protestantisme. Melden en de rest van de rechter Schelde-oever ressorteerde onder het bisdom Kamerijk. Bij de hervorming van de bisdommen in 1559 kwam Melden onder het aartsbisdom Mechelen. Melden maakt pas vanaf 1802 deel uit van het bisdom Gent. Melden met zijn wijde meersen leefde vooral op veeteelt. De schaapsteelt leverde de wol voor de lakennijverheid. De 17de eeuw is een crisissituatie gevolgd door een economische expansie in de 18de eeuw als gevolg van de vooruitgang in de landbouw en de grotere vraag naar linnen. Melden was een echt spinnersdorp met een vrij ontwikkelde ambachtelijke productie. De relatieve welvaart gaf ook het culturele leven een kans, met als belangrijkste rederijkers de familie Signor, als culturele exponenten van de opkomende plattelandsburgerij. De ontwikkeling van gemechaniseerde textielnijverheid in de steden in de 19de eeuw, schakelde de thuiswevers uit.

Rijgehuchten Huiwede en Meersche

Tijdens de periode van de grote ontginningen (11-13de eeuw) werden met het oog op een toereikende voedselvoorziening de tot dan toe onontgonnen gronden in cultuur gebracht. In deze nieuw ontgonnen gebieden ontstond een nieuwe vorm van bewoning, namelijk de rijgeruchten. Het gehucht Huiwede (Hoywede, hooiweide) te Petegem en Meersche op de grens tussen Oudenaarde en Kluisbergen werden toen gevormd. Beide bevinden zich in de overgang tussen het oude bouwland respectievelijk de Kloosterkouter en de Zavel en de meersen respectievelijk Scheldemeersen en Meldenmeersen. Hoogstwaarschijnlijk werden deze gehuchten bewoond door boeren die slechts enkele percelen grond bebouwden voor eigen rekening. Verder deden ze mogelijk dienst bij een grootgrondbezitter, bedreven ze huisnijverheid (veelal textiel) of deden aan seizoensarbeid.

Wegennet

De belangrijkste as van het oude wegennet te Petegem wordt gevormd door de weg die van Oudenaarde langs de Schelde-oever richting Doornik loopt. Deze oude weg is niet zo rechtlijnig als de actuele steenweg (Kortrijkstraat). Vermoedelijk liep het oudste tracé vlakbij het alluvium langs de Meersstraat en dwars door de abdij- en kasteelsite om zijn weg langs de Peperstraat te vervolgen. In 1290 spreekt men over deze weg als van ‘le cauchie’ en in 1383 van ‘ande cauchiede’. Deze weg, vermoedelijk over het tracé van de Kortrijkstraat, was toen al geplaveid. Wat het oude wegennet te Melden betreft merken we slechts één belangrijke weg op die doorheen heel Melden langs het Schelde-alluvium trekt en dit vanaf Welden. Vanaf Melden noemt de weg langs de grens van de meersen ‘Ruiminge’. Deze naam verwijst naar een afwateringsgracht die het water van de meersen naar de bedijkte Schelde afvoert.

Bouwkundig erfgoed
Ten noordwesten van de Schelde:

Ter hoogte van de Kortrijkstraat is het zogenaamde ‘Frans klooster’ gelegen. Dit klooster bestaat uit een dubbelhuis van circa 1790 met oudere kern. Tegen de westvleugel van het klooster staat een kapel die tot voor kort werd uitgebaat als dancing. In de achtertuin van het klooster is een boomgaard gelegen, omsloten door een taxushaag.

Het oude kasteel van Petegem (Scheldestraat 4) werd in 1789-1790 gebouwd op de ruïnes van de versterkte burcht in opdracht van Judocus Clemmen. Naar het kasteel loopt een toegangsbrug met sierlijk ijzeren hek aan gewitte rechthoekige bakstenen pijlers. Rond het kasteel is er een brede en diepe trapezoïdaal middeleeuwse omgrachting. Deze is afgeboord met natuurstenen damwanden. Het kasteel was oorspronkelijk opgetrokken in Louis XVI-stijl maar werd, na beschieting in 1918, grotendeels gesloopt. De resterende bouwlagen werden aangepast onder pannen zadeldak met zijtrapgevels. Ten westen van het kasteel is het voormalige koetshuis (poortgebouw) gelegen. Aan de binnenzijde van het westelijk deel van de kasteelgracht is de zogenaamde Spelonk van Peetje Knikkers gelegen. Deze kunstmatige grot is gebouwd met recuperatiemateriaal van de voormalige burcht en bevat naar verluidt een beeld van eremijt of pater neergezeten op een bank.

Het nieuwe kasteel van Petegem (Kortrijkstraat 52) ligt op circa 300 m van het oude kasteel van Petegem en werd in 1847 opgetrokken door architect F. Coppens uit Brussel. Het werd gebouwd in een neoclassicistische- en neorenaissancestijl en ligt in een groot park met vijver.

Ter hoogte van de Kortrijkstraat 46 ligt de site van de voormalige molen met molenaarswoning horende bij de kasteelmolen van 1835 die zelf een houten windmolen van 1525 verving. Op de Ferrariskaart is deze molen aangeduid als de Nedermolen. Vandaag is enkel de molenbelt nog zichtbaar op het terrein. De molenaarswoning werd herbouwd.

In de Kortrijkstraat 40 ligt een voormalige notariswoning met omhaagde voortuin. De woning bestaat uit een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak. Het dateert van halverwege de 19e eeuw. Hiernaast (Kortrijkstraat 38) ligt een dubbelhuis uit eind jaren ’30 in art-decostijl. Ter hoogte van het kruispunt Muurstraat/Kortrijksesteenweg bevond zich de voormalige herberg ‘De Sterre’ naar verluidt ook zogenaamde ‘Hoeve Planquaert’ uit het eerste deel van de 19de eeuw met acht traveeën onder zadeldak. Momenteel staat er hier een recente nieuwbouwwoning. Aan de overzijde van het kruispunt Muurstraat/Kortrijksesteenweg bevindt zich een voormalige afspanning met kern uit de 17de eeuw, uitgebreid in de loop van de 18de, 19de eeuw en omstreeks 1920. Het betreft een baksteenbouw onder pannen zadeldaken met achteraan een waardevolle ommuurde tuin met leilindes. Rechts aansluitend is er een vroegere afspanning van vijf traveeën die minstens uit de tweede helft van de 18de eeuw dateert.

Ter hoogte van de Kortrijkstraat 26-28-30 bevindt zich een ensemble van de voormalige chicoreifabriek ‘De Lelie’ van 1931, geflankeerd door twee villa ‘s van 1933 door architect J. Delhue voor de gebroeders en fabriekseigenaars D’Haene. De chicoreifabriek bestaat uit een baksteengebouw met betonnen skelet onder pannen shed- en zadeldaken. De woningen zijn identieke, in spiegelbeeld opgevatte villa's in een cottage stijl. Ze bestaan uit twee bouwlagen onder schilddak.

In de Meersstraat 16 ligt een voormalig hoevetje dat eertijds bestond uit losse bestanddelen rond een gekasseid erf. Dit is na 1940 met aanvullende dienstgebouwen uitgegroeid tot een U-vorm. Het boerenhuisje bestaat uit vijf traveeën onder zadeldak en heeft een gewitte gevel. Het huisje is intussen sterk verbouwd.

Aan de Muurstraat 10 ligt een voormalige hoeve met schuur, kapelletje, dienstgebouw, groot voormalig bakhuis. Op 19de eeuwse kaarten is deze aangeduid als L-vorm maar later evolueert deze hoeve naar een open vierkante aanleg. De schuur aan de straat vermeldt ‘anno 1769’. Het kapelletje dateert van begin jaren 1960 en bevat een plaasteren Mariabeeldje. Het betreft een witgeschilderde baksteenbouw onder pannen zadeldaken met baksteenfries en gepikte plint.

Aan de Abdijstraat is de zogenaamde Kloosterhoek gelegen aan de oude Scheldebocht. Tot 1884 fungeerde hier een loskaai nog als kleine haven. Thans betreft het een geasfalteerde populierendreef tot de zogenaamde abdij van Beaulieu. De abdij van Beaulieu (Abdijstraat 2-3,5,6) vormt een historisch ensemble met restanten van de voormalige abdij. De site bestaat uit verschillende gebouwen. Het vroegere poortwachtershuis werd waarschijnlijk opgericht omstreeks 1738. Deze werd zwaar beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog, en is nadien grondig verbouwd. Ter hoogte van de doorrit aan de straatzijde zijn er natuurstenen hoekblokken met twee flankerende, sterk verweerde wapenschilden van Guy de Dampierre Comte de Flandere en van een abdis en een centrale cartouche met moeilijk leesbaar jaartal 1738. Het voormalige kapelaanshuis uit de 17de eeuw en latere uitbreidingen, thans de zogenaamde ‘hoeve Libert’. Achterin ten zuiden leiden smalle rechthoekige natuurstenen hekpijlers met piramidevorm en bolbekroning naar het voormalige gastenkwartier dat waarschijnlijk stamt uit de tweede helft van de 17de eeuw. Het betreft een indrukwekkende bak- en natuursteenarchitectuur aanknopend bij de traditionele stijl. Aanpalend aan het gastenkwartier is een lager aangebouwde onderkelderde vleugel uit de 17de of 18de eeuw. Tenslotte zijn er een aantal aanhorigheden en vroegere dienstgebouwen uit verschillende perioden die aangepast werden tot woningen. Langs de Meersstraat in het gehucht Huyweede vinden we twee boerenhuisjes uit einde 18de, begin 19de eeuw, diep in een begraasde tuin gelegen. De woning Meerstraat 2 is een boerenhuisje van vijf traveeën onder zadeldak met gewitte gevel. Op het erf staat een bakhuis van het tweedelig type onder pannen zadeldak. Voor het huis is er een vroegere bakstenen waterput. De woning Meersstraat 3 is een hoevetje in L-vorm met ten noordoosten koeienstallen uit laat 19de eeuw. Het huis telt zes traveeën onder zadeldak met gewitte gevel. Aansluitend bij de woning is er een vroeger dienstgebouw onder zadeldak met segmentboogpoort en rondbogig beeldnisje met bekronend kruis.

Ten zuidoosten van de Schelde:

Het bouwkundig erfgoed concentreert zich in de dorpskern van Melden. Deze straat wordt gedomineerd door de parochiekerk Sint-Martinus die op een opgehoogd terrein (motte) werd gebouwd en excentrisch staat ten opzichte van de bebouwde dorpskern. Het bruuske niveauverschil met de lagere aangrenzende Scheldemeersen profileert zich sterk aan de zuidelijke en oostelijke kant. Omringend is er een ommuurd kerkhof op een nagenoeg ovale plattegrond. Het terrein worden in het zuiden en oosten afgeboord door bomenrijen. De plattegrond ontvouwt een driebeukige basilicale kerk van vier traveeën met uitspringend transept en een haast vierkante, ingebouwde west-toren met spilvormige torentrap uitgespaard in de uitspringende hoeksteun van de toren. De kerk kent verschillende bouwfasen in romaanse, gotische en neogotische stijl. Uitwendig laten de voornaamste bouwfasen van de kerk zich aflezen door de opvallende verschillen in bouwmateriaal. De toren met uitzondering van de vierde geleding werd gebouwd in Doornikse breuksteen evenals de langsgevel van de noordelijke zijbeuk en de noordelijke transeptarm.

Ten zuidoosten van de kerk is de vroegere pastorie van 1856 gelegen met achterin een grote ommuurde en bebouwde tuin. Deze pastorie werd gebouwd ter vervanging van de pastorie van 1727. De pastorie uit de jaren ’70 staat rechts vooraan de tuin ingeplant. De vroegere pastorie betreft een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldak. Vooraan in de tuin is een vrijstaande armpomp gelegen. Tegen de kerkhofmuur staat de vroegere serre ingeplant.

Ten zuidwesten van de kerk is de Sint-Martinushoeve gelegen. Het betreft een gesloten hoeve met kern uit de 17de eeuw. De hoeve bestaat uit verankerde bakstenen gebouwen onder pannen zadeldaken rond een vierkant voornamelijk gekasseid erf. De toegangsweg ernaartoe is gekasseid. Naar verluid zouden er bij uitbreidingswerken rondom de hoeve skeletvondsten zijn gebeurd en een gewelfde grafkelder die mogelijk wijzen op een vroegere begraafplaats.

Ten zuidoosten van de Sint-Martinushoeve is het voormalige apostellinenklooster gelegen, een groot bakstenen gebouw met kern uit de 18de eeuw. Het vroegere klooster betreft een groot bakstenen gebouw van zes traveeën en twee bouwlagen onder schilddak met getande houten dakrand. Ten zuiden de aangebouwde vroegere vrije basisschool uit eind 19de eeuw. Deze werd rond circa 1915 vergroot. De basisschool betreft een baksteenbouw met tandlijst en baksteendecoratie onder zadeldak.

Ter hoogte van de Meldenstraat 13 ligt een boerenarbeidershuis uit het midden van de 19de eeuw. De woning heeft drie traveeën en anderhalve bouwlaag op verhoogde begane grond onder zadeldak. De verankerde gevel is gewit. De woning dateert uit het midden van de 19de eeuw.

Aan de overzijde van het kruispunt van de Meldenstraat met de steenweg Oudenaarde-Berchem zijn boerenarbeidershuisjes uit de tweede helft van de 19de eeuw gelegen met latere aanpassingen. Nr. 22 bestaat uit drie traveeën en anderhalve bouwlaag. De woning heeft afgeronde bovenvensters en latere bloemenkorfreliëfs in vlakke omlijsting op de muurdammen. De woning 224 is een dubbelhuis van vijf traveeën en één bouwlaag met rechthoekige muuropeningen die bestaan uit beluikte vensters en deur onder bovenlicht waarboven omlijste rondbogige boogvelden met decoratieve beschildering staan. Beide woningen sluiten de blik af gezien vanaf de kerk van Melden naar de steenweg Berchem-Oudenaarde. Ze zijn opgenomen omwille van hun esthetische waarde.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • BOGEMANS F. 2007: Quartairgeologische Kaart, kaartblad 29 1/50 000, Vlaamse overheid Dienst Natuurlijke Rijkdommen, Brussel.

  • ANTROP M. 1989: Het landschap meervoudig bekeken, Antwerpen.
  • BERINGS G. 1989: Landschap, Geschiedenis en Archeologie in het Oudenaardse, Oudenaarde.
  • BEYEN W. & MEIRE P. 2000: Onderzoek naar de haalbaarheid van vernatting in de Scheldemeersen te Wortegem-Petegem, UIA dep. Biologie, vakgroep ecosysteembeheer i.o.v. Aminal, afdeling natuur Oost-Vlaanderen, Antwerpen.
  • CALLEBAUT D. 1981: Het oud kasteel te Petegem, De karolingische curtis en haar ontwikkeling tot de XIIe eeuw, Archaeologica Belgica, Brussel.
  • DE MULDER G. & VAN STRUYDONCK M. 2000: De Schelde verhaal van een rivier, Leuven.
  • DE MEULEMEESTER M. 2006: Verassend bochtenwerk, Vlaamse Ardennen toeristische gids 2007, Ronse.
  • DE RYCKE A., DE KNIJF G. & DECLEER K. 2003: Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de Bovenschelde, rapport van het Instituut voor natuurbehoud, Brussel.
  • D’HAENE GEBR. 1955: Chicoreinijverheid, brochure, Petegem-Oudenaarde.
  • HOFKENS E. & ROOSENS I. 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. M&L Cahier 5, Brussel.
  • HUYBRECHTS W. & VERBRUGGEN C. 1994: Rivierlandschappen in Vlaanderen Geomorfologische ontwikkeling uit Landschap, Tijdschrift voor Landschapsecologie en milieukunde, Utrecht.
  • KERRINCKX H., MARIUS M., STOOPS G., VERHOEVEN K., VERHOEVE A. & DAELS L. 1991: Het scheldevalleiproject, een cultuurhistorisch-geografische verkenning, Gent.
  • PLANCQUART J. s.d. (ca 1930-1940): Peteghem, Haar romeinse villa, onderaardse wereld, middeleeuwse kloosters, Beaullieu-abdij, kerken en kapellen, paleis en hof van koningen en prinsen, Brussel, Kortrijk, Parijs.
  • RAMON S., DE CONINCK S., VAN DEN BOSCH J. & VAN DE STAPPEN M. 1991: Het Scheldevalleiproject, een ecologische verkenning, Gent.
  • S.N. 2009: Bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan Alluviale klei van Schelde- en Maasbekken & Polderklei, Vlaamse overheid, dienst natuurlijke rijkdommen.
  • VAN BRAKEL A., CARDON P. & D’HAESELEER C. 2009: Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat met wijziging van visiegebied en visie De Langemeersen (Wortegem-Petegem en Oudenaarde), Mechelen.
  • VAN BRAEKEL A. 2008: Mysteries in de hooilanden van de Langemeersen: weidekervel en weidekerveltorkruid, Limoniet, natuurtijdschrift voor de Natuurpunt regio Vlaamse Ardennen plus, Brakel.
  • VERHULST A. 1968: Het landschap in Vlaanderen, Antwerpen.
  • VERHULST A. 1995: Landschap en Landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel.

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Scheldemeersen tussen Bevere, Petegem en Melden en kouter van Petegem’, definitieve aanduiding 07/02/2011. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Grootaert, Koen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Afspanning

  • Omvat
    Domein 't Oud Kasteel

  • Omvat
    Frans klooster

  • Omvat
    Kasteeldomein van Petegem

  • Omvat
    Pastorie Sint-Martinusparochie met tuin

  • Is gerelateerd aan
    Berchem

  • Is gerelateerd aan
    Elsegem

  • Is gerelateerd aan
    Melden

  • Is gerelateerd aan
    Oudenaarde

  • Is gerelateerd aan
    Petegem-aan-de-Schelde

  • Is gerelateerd aan
    Stadskern Oudenaarde


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Scheldemeersen tussen Bevere, Petegem en Melden en de kouter van Petegem [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135390 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.