Aan de basis van het wereldbedrijf Schneider, Jaquet & Cie lagen Frédéric Schneider (1843-1910) en Charles Jaquet (1846-1922), die in 1869 in Neudorf bij Straatsburg een bescheiden constructieatelier opstartten. Wanneer de ateliers omstreeks 1880 als gevolg van een fusie met de Ateliers de construction mécanique V. Philippot naar Straatsburg werden overgebracht, was het bedrijf met zijn veertigtal arbeiders nog bescheiden en was het machinepark voor de bewerking van ijzer en hout nog beperkt. De firmanaam werd tijdelijk gewijzigd in Philippot, Schneider & Jaquet, maar toen vennoot Philippot zich in 1887 terugtrok, nam de vennootschap de vroegere naam terug aan. Het bedrijf, dat intussen over een eerste filiaal in Joinville in het Franse departement Haute-Marne beschikte, zou vanaf dan een vrij snelle groei kennen. Toch werd de firma pas in 1922 omgevormd tot de naamloze vennootschap Schneider, Jaquet & Cie. De expansie vertaalde zich in 1893 in de bouw van een nieuwe fabriek in de Chartreuse in Straatsburg-Koenigshoffen. Het bedrijf was toen immers uitgegroeid tot één van de toonaangevende constructeurs van niet alleen maalderijuitrustingen maar ook machines voor mouterijen, brouwerijen en andere voedingsnijverheden zoals rijstpellerijen, olieslagerijen, suikerraffinaderijen en chocoladefabrieken. Ook bouwde het bedrijf machines voor de chemische industrie (zoals stijfsel-, verf-, cement- en kalkfabrieken), hydraulische turbines, silo’s, en transmissie- of overbrengingssystemen. Daarnaast was Schneider, Jaquet & Cie tevens een belangrijke producent van waterturbines. Van de enkele duizenden turbines die het bedrijf in iets meer dan een halve eeuw installeerde, werden er tientallen in Vlaanderen geplaatst. Voor de wereldwijde verkoop van haar machines had de firma Schneider, Jaquet & Cie vertegenwoordigers in Algiers en Oran (Algerije), Casablanca (Marokko), Tunis (Tunesië), Milaan (Italië), Brussel (België), Zurich (Zwitserland), München (Duitsland), Graz (Oostenrijk), Barcelona (Spanje), Boekarest (Roemenië), Warschau (Polen), Budapest (Hongarije), Skrochowitz (C.S.R.), Istanbul (Turkije), Buenos Aires (Argentinië) en Quito (Equador). De volledige verwoesting van de fabrieken van Schneider, Jaquet & Cie in Straatsburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) betekende het einde van het bedrijf. Dankzij het bedrijf Cesbron uit Angers, dat in 1958 de rechten van de merknaam opkocht, blijft Schneider-Jaquet vooral een begrip in de maalderijsector.
In Vlaanderen was Schneider, Jaquet & Cie betrokken bij de bouw en/of inrichting van onder meer de industriële maalderij De Clerck & Nolf in Kortrijk, de Meunerie Herkens in Merksem, de Bloemmolens Rijpens in Boom, de Maalderij Van Orshoven in Leuven, de Bloemmolens van Diksmuide in Diksmuide, de maalderij bij de Bergmolen in Pulderbos en de maalderij Van Doren in Rotselaar. In deze maalderij is ook nog een gedeeltelijke batterij cilindermolens van Philippot, Schneider & Jaquet bewaard.
Met waterturbines van Schneider, Jaquet & Cie werden onder andere de brouwerij G. Winderickx-Swalus in Dworp, de Watermolen van Servaes in Boortmeerbeek, de Veldonkmolen in Werchter, de Langeveldmolen in Merchtem, de ’s Hertogenmolens in Aarschot, de Watermolen Celis in Hoegaarden en de maalderij Van Doren in Rotselaar uitgerust.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Demerstraat 1 (Aarschot)
De 's Hertogenmolens vormen een uniek molenpatrimonium dat in oorsprong teruggaat tot de 14de eeuw. De huidige constructie, meer bepaald het centrale vijfledige deel met zijn kenmerkende puntgevels dateert uit de 16de eeuw. De molen vervulde in de loop van de geschiedenis verschillende functies van graanmolen, schorsmolen en glasmolen en fungeerde tegelijk door zijn unieke ligging ook als brug over de Demer en als verdedigingsbouwwerk voor de stad.
Bassinstraat 12 (Boom)
Bakstenen gebouwen met betonnen ringbalken en kleine hoeveelheden natuursteen opgetrokken in een sober gehouden neorenaissancestijl aangepast aan de functie van het gebouw.
Beerstblotestraat 3 (Diksmuide)
Bloemmolens van de Société Minoterie et Huilerie de Dixmude, gelegen aan de samenvloeiing van IJzer en Handzamevaart. Industrieel-archeologisch complex van twee torens; betonskeletstructuur met hoofdzakelijk houten vloerconstructies en integraal bewaarde elektrisch aangedreven maalinrichting. Opgetrokken in 1922 met de financiële steun van de Dienst der Verwoeste Gewesten, door de firma "Schneider-Jaquet".
Langevelde 1 (Merchtem)
Historische watermolensite omvat een molenaarswoning met aansluitend het haakse volume van de watermolen en bijgebouwen, huidige uitzicht bepaald door aanpassingen tijdens de 19de en vroege 20ste eeuw.
Molenheide 67-69 (Zandhoven)
Deze maalderij werd in 1926 als aanvullende productie-eenheid bijgebouwd bij De Bergmolen.
Molenstraat 2 (Rotselaar)
Grote watermolen, te dateren tussen de 17de eeuw en rond 1900 omgevormd tot een industriële maalderij. De gebouwen bestaan uit een woonhuis, molengebouw, turbinehuis, silogebouw, paardenstal, schuur en bakhuis. De omgeving van de maalderij bestaat uit de site van de maalderij, de oevers langs beide kanten van de Dijle (de zogenaamde molinotoop) en arbeiderswoningen in het oosten van de site. De arbeiderswoningen en de oevers hebben een beeldbepalende waarde. De verloop van de Dijle en de bijpas is belangrijk met betrekking tot de geschiedenis van het bedrijf en voor de werking van de molen.
Havenkant 30-32, Stapelhuisstraat 4, 11-13 (Leuven)
Ensemble van woonhuis, molencomplex met silo, magazijn, machinekamer, zakkenkuiserij en schrijnwerkerij, grosso modo U-vormig ingeplant op een diep en schuin georiënteerd perceel.
Reedijk 18, 18A (Merchtem)
De watermolen, zogenaamd 'Binnenmolen' of 'Molen van Collier' naar de 20ste-eeuwse molenaarsfamilie, is gelegen op de Grote Molenbeek. Hij werd al in de middeleeuwen vermeld, maar bewaart in zijn huidige vorm een traditionele kern uit de 17de eeuw. Na aanpassingen tijdens de 19de en 20ste eeuw, werd het pand gerestaureerd in de jaren 1990.
Klein Overlaar 75 (Hoegaarden)
Watermolen op de Grote Gete, al vermeld in 1395. Rond 1400 werd de Kleine Molen vernoemd als Nieuwe Molen. De molen werd rond 1625 herbouwd daar hij in zeer slechte staat was.