De Gentse firma Anglo-Belgian Company NV (A.B.C.) is sinds meer dan een eeuw een vooraanstaand producent van dieselmotoren. Deze onderneming werd in 1912 opgericht door negen industriële investeerders met hoofdzakelijk Engelse risicokapitaal, wat de Engelse bedrijfsnaam verklaart. De bedoeling van het bedrijf was het vervaardigen van interne verbrandingsmotoren van het type semi-diesel. Deze motoren konden een revolutie teweegbrengen in de transportmogelijkheden over land en zee. Eén van de oprichters was de S.A. des Ateliers Onghena, die gespecialiseerd was in de productie van gasmotoren. Doordat dit bedrijf besloot deze productie stop te zetten ten voordele van de nieuwe, revolutionaire semi-dieselmotor en de fabrieksgebouwen evenals de machines in het nieuwe bedrijf onder te brengen, kon A.B.C. zijn productie onmiddellijk opstarten. Samen met de investeerders Marcel en Richard Drory hadden de gebroeders Carels de leiding over de productie van de motoren. De productie betrof aanvankelijk dieselmotoren van 6, 8, 12, 16, 24 en 40 pk evenals tweecilinder marinemotoren van 45 pk. Nog vóór de Eerste Wereldoorlog exporteerde A.B.C. motoren naar Australië en Rusland. De Eerste Wereldoorlog zorgde echter voor een malaise, onder meer door een gebrek aan grondstoffen, maar na de oorlog kende het bedrijf dankzij investeringen vanuit de Verenigde Staten opnieuw een opbloei. Vrij vlug exporteerde A.B.C. naar Oost-Europa, het Midden-Oosten, Latijns Amerika en Congo. Mede dankzij het vertrouwen van de Vlaamse vissers en reders in A.B.C., die hun van robuuste motoren met een lange levensduur en een minimaal brandstof- en olieverbruik voorzag, kwam het bedrijf de industriële crisis in het interbellum ongehavend door. Een licentieovereenkomst met het Londense bedrijf Paxman Ricardo, waardoor A.B.C. motoren met een toerental van 1500 t/min kon bouwen, zorgde voor een nieuw, bloeiend tijdperk voor motorenbouw. In deze periode trad R. Mahieu, die het Ieperse bedrijf Doom & Mahieu had overgenomen, op als agent voor België. De terugval die het bedrijf tijdens de Tweede Wereldoorlog kende, werd aangegrepen om onder de codenaam DU (Diesel Universal) vierslag-enkelwerkende motoren te ontwikkelen, die de basis zouden vormen voor de motorenproductie in de daaropvolgende decennia. Aan de voorspoed die A.B.C. kende door onder meer export naar alle Europese landen, Centraal Afrika en het Midden- en Verre Oosten, kwam in de jaren 1970 een einde. Het verlies van Belgisch Congo als belangrijke afzetmarkt was daar niet vreemd aan. Een volledig nieuw management, bestaande uit de bedrijven Pauwels, Batibo en Belgian Shipbuilder Corporation, nam in 1979 de leiding over en kon een faillissement vermijden. Het bedrijf, dat voortaan Anglo Belgian Corporation noemde, bleef echter met moeilijkheden kampen tot de Luxemburgse familieholding Ogepar de aandelen overnam en van de in de jaren 1970 ontwikkelde DZC-motor tot op vandaag een succes wist te maken.
Vandaag zijn nog dieselmotoren van de Anglo-Belgian Company aan te treffen in de maalderij Mertens in Viane (Geraarsbergen) en een mechanische maalderij in Itegem (Heist-op-den-Berg). Ook diverse vaartuigen zijn nog met A.B.C.-motoren uitgerust, zoals de Crangon in Oostende, de Stadssleepboot T70, het expeditieschip Commandant Fourcault, de opduwer Anna en het bebakeningsschip Doel in Antwerpen, de klipperaak Tijl Uilenspiegel in Rupelmonde (Beveren-Kruibeke-Zwijndrecht) en de kustvisser OD1 Martha in Oostduinkerke (Koksijde).
Ooit dreven A.B.C.-dieselmotoren onder meer ook de maalderijen Hens in Rauw-Mol, De Meereleer in Sint-Lievens-Esse, Van Speybrouck (1935) in Vlissegem en Michiels (1936) in Snaaskerke aan. In de jaren 1930 leverde een A.B.C.-semi-dieselmotor de vereiste mechanische kracht in de brouwerij-mouterij van de Sint-Sixtusabdij in Westvleteren. Voor de opwekking van elektriciteit was ook de drijvende stoomkraan nummer 9 in Antwerpen voorzien van een A.B.C.-dieselmotor.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen (Antwerpen)
De Commandant Fourcault werd in 1968 in Rupelmonde gebouwd en voer achtereenvolgens als loodsboot, opleidings- en expeditieschip.
Oostende (West-Vlaanderen)
De Crangon is een garnaalvisser die in 1964 in Zeebrugge bij De Graeve werd gebouwd. Het schip doet vandaag tochten vanuit de haven van Oostende.
Antwerpen (Antwerpen)
Het bebakeningsschip Doel werd in 1952 gebouwd door Béliard-Crighton in Oostende in opdracht van het ministerie van Verkeerswezen voor het onderhoud van de betonning op de Schelde.
Antwerpen (Antwerpen)
De drijvende stoomkraan nr. 9 is een door stoom aangedreven 10-tons kraan met een dubbele giek op een drijvend en verplaatsbaar ponton, gebouwd tussen 1948 en 1951 door de Boelwerf van Temse en de Boomse metaalwerken.
Edingseweg 401-405 (Geraardsbergen)
Zware bakstenen gebouwen van vier bouwlagen onder zadeldaken, uit de 20ste eeuw, maar teruggaande tot een watermolen welke in de 19de eeuw haar voornaamste uitbreidingen kende.
Krombeekweg 36 (Heist-op-den-Berg)
Volledig bewaard voorbeeld van een landelijk gelegen kleine mechanische maalderij uit 1931 gevestigd in een gebouw dat de kenmerken draagt van een eenvoudige baksteenarchitectuur.
Pastoor Schmitzstraat 4 (Koksijde)
Het vissersvaartuig OD1 Martha werd na talrijke verbouwingen als monument beschermd, gerestaureerd en vormt nu de blikvanger van het NAVIGO visserijmuseum.
Antwerpen (Antwerpen)
De havensleepboot T70 werd in 1968 gebouwd voor de sleepdienst van de Antwerpse haven. Het vaartuig werd gebruikt om zeeschepen in de haven te assisteren. De twee Voith-Schneiderpropellers zorgden voor een maximale manoeuvreerbaarheid.