Fernand Brunfaut (1886-1972) en zijn zoon Maxime (1909-2003) behoorden tot een dynastie van politiek geëngageerde architecten. Ze werden opgevoed in een activistisch milieu tot overtuigde socialisten en wisten zich op te werken tot de “huisarchitecten” van de Socialistische Partij. Gedurende een halve eeuw gaven ze vorm aan talrijke programma’s die samenhingen met de opkomst van de arbeiders- en coöperatiebeweging, zoals volkshuizen, flatgebouwen, tuinwijken, hoofdkantoren van kranten en partijorganen, ziekenhuizen en sanatoria.
De gebouwen werden opgetrokken in modernistische stijl, een nieuwe bouwkunst die opgang vond in het interbellum en waarvoor de socialistische beweging steeds een voorliefde heeft gehad. De moderne bouwkunst stond immers ten dienste van het volk maar moest tevens ook het progressieve imago van de partij tot uitdrukking brengen. De Brunfauts droegen niet rechtstreeks bij tot de opkomst van de nieuwe beweging, maar namen wel deel aan de inplanting ervan: zowel qua typologie -vnl. openbare gebouwen van sociaal nut- als qua toepassingen op materieel, stilistisch en technisch vlak. Maxime Brunfaut verwoordde het zelf als volgt: “On était influencés, mais nous n’étions pas au premier rang de bataille” (sic).
Zowel vader als zoon waren sterk onder de indruk van de rationele, wetenschappelijke benadering van de Russische constructivisten die stedenbouw en architectuur als een hefboom beschouwden voor de “economische en sociale emancipatie van het volk”. Tot op het einde van zijn dagen zal Maxime dit dogma dan ook blijven verdedigen. In tegenstelling echter tot de Sovjet-Unie, die een absoluut esthetisch nihilisme propageerde, beschouwden de Brunfauts de beeldhouwkunst als gelijkwaardig aan de architectuur. Esthetiek ten dienste van een politieke of sociale boodschap. Meerdere van hun realisaties werden dan ook voorzien van sculpturen, bas-reliëfs en fresco’s met allegorische voorstellingen van ondermeer Dolf Ledel (1893-1976), Jozef Cantré (1890-1975), Charle Leplae (1903-1961) en J. Hayez.
Zowel Fernand als Maxime genoten hun vorming aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Brussel dat, vóór de oprichting van het “Ter Kameren Instituut” in 1927, als enige alternatief gold voor een progressieve opleiding tegenover de neogotische St.-Lucasscholen. Fernand startte er in 1905 zijn opleiding die hij in de periode 1907-1911 aanvulde met stages bij A. Puissant (1878-1950), Albert (1853-1920) en Alexis (1877-1962) Dumont, E. Hellemans (1853-1926) en Victor Horta (1861-1947). Zijn politieke ambities namen vorm met cursussen aan de “Centrale voor Arbeidersscholing” en werden afgerond tijdens WOI met de studie politieke handelswetenschappen, sociologie en financiële wetenschappen aan de ULB.
Reeds in 1911 werd hij gemeenteraadslid en later schepen voor openbare werken, te Laken. Aanvankelijk ontwierp hij een groot aantal vooroorlogse burgerwoningen, om zich vanaf WOI actief in te zetten voor de ontwikkeling van de sociale woningbouw, cf. de tuinwijken “Moortebeek” en “Rad” in Anderlecht. In de jaren 1920 realiseerde hij voor de socialistische partij een aantal grote projecten zoals het “Volkshuis van Dinant” (1922) en de hospitalen “César de Paepe” te Brussel (1923) en “Bond Moyson” te Gent (1925-1928). Aanvankelijk werd zijn de stijl gekenmerkt door een sobere eclectische stijl met traditionele inslag die later evolueerde naar de art deco.
In 1930 associeerde Fernand zich met zijn pas afgestudeerde zoon Maxime, wat een totale nieuwe richting in zijn oeuvre betekende. Samen ontwierpen ze onder meer voor de Socialistische Beweging het “Volkshuis van Willebroek” (1930), de zetels van de krant “Vooruit” (1931) te Gent en “Le Peuple” (1931) te Anderlecht en voor de Sociale Voorzorg hun hoofdzetel (1931) te Brussel en appartementsgebouwen (1931) te Anderlecht.
Algauw vervulde Maxime een essentiële rol in de uitwerking van de plannen, waarin hij enthousiast uiteenlopende invloeden zoals elementen uit de pakketbootstijl, de avant-gardeschilderkunst en de art deco met elkaar vermengde. Met het “Sanatorium van Tombeek” (1934-1937) –nog ondertekend door zijn vader, maar volledig door hem ontworpen- zorgde Maxime voor een zeer vroege erkenning in het Belgische modernistische landschap.
Het is ook in deze periode van intense samenwerking dat de “villa Brunfaut” zich situeert. Maxime zal zich slechts sporadisch met privé-woningen inlaten. Zijn twee belangrijkste realisaties situeren zich in familiale sfeer en betreffen de woning voor zijn vader te Meise en zijn eigen woning te Bierges (1951-1955). Hun samenwerking duurde ongeveer tot 1937, van dan af wijdde Fernand zich totaal aan zijn de politieke carrière.
De bevoorrechte positie van zijn vader leidde ertoe dat Maxime belangrijke, grootschalige opdrachten kon binnenhalen. Na de oorlog voltooide hij het “Centraal Station” van Brussel naar plannen van V. Horta, bouwde de “Congreshalte” (1950) langs de Noord-Zuidverbinding, de “Air Terminal” van Sabena in Brussel (1952) en de “Nationale Luchthaven” van Zaventem (vanaf 1954). Voor de Socialistische Partij bouwde hij ondermeer de coöperatieve “Germinalwijk” te Evere (1949-1951), en in Brussel de “Zetel van de Socialistische Partij” (1964) en de “Zetel van de het ACOD-Vakbond” (1960-1969).
Ten gevolge van een familiedrama neemt hij begin jaren 1970 afscheid van de architectuur.
Tekst van Marjolijn Van Damme, beschermingsdossier DB002230.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Nieuwelaan 152 (Meise)
Deze indrukwekkende interbellum villa met omringende tuin werd in 1931-1932 opgetrokken in modernistische stijl naar ontwerp van Maxime Brunfaut en uitgebreid door zijn vader Fernand in 1936.
Grote Markt 34, Sint-Maartensplein 1-3 (Ieper)
Het voorheen commerciële en administratieve complex tussen Grote Markt en Sint-Maartensplein - het voormalige kerkhof en kerk - biedt een unieke en geïntegreerde combinatie van Belfort-Lakenhal en bovendien Stadhuis.
Vandenpeereboomplein 59 (Ieper)
Volgens overleveringen teruggaand op de eerste Onze-Lieve-Vrouwe- of Sint-Andrieskapel op deze plaats, vanaf 1012 toegewijd aan Sint-Maarten. In de loop van de 13de en 14de eeuw verkreeg zij een gotisch uitzicht. Tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte de kerk volledig vernield. Reeds in 1922 startte de Ieperse stadsarchitect Jules Coomans met de wederopbouw van de kerk. Het interieur van de kerk heeft een heel correcte reconstructie gekend. Enkel de dekenkapel werd niet opnieuw opgebouwd. De kerk werd uiteindelijk op 15 juli 1930 ingewijd, met een torenspits van 100 meter. In de kerk refereren heel wat elementen en gedenktekens naar de Eerste Wereldoorlog.
Sint-Pietersnieuwstraat 128 (Gent)
Redactie en drukkerij Dagblad Vooruit, met opvallende voorgevel van rood en zwart geglazuurde tegels, glas- en ijzerwerk, behorend tot de nieuwe zakelijkheid, volgens plintopschrift van 1930 en naar ontwerp van architect Fernand Brunfaut.
August Van Landeghemstraat 47 (Willebroek)
Gebouw van drie bouwlagen met verspringende gevelpartijen onder plat dak, in nieuwe zakelijkheid naar niet gedateerd ontwerp van F. Brunfaut, goedgekeurd in 1930.
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Brunfaut [online], https://id.erfgoed.net/personen/525 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.