De Noordfranse familie Carlier telt volgende orgelmakers in haar rangen :
1) Philippe-Joseph Carlier (kortweg "Joseph" genoemd), °Arras (Fr.), in of rond 1700 - †Doornik (Tournai), 10.12.1762 Joseph Carlier wordt in het kerkarchief van de Brugse Sint-Walburgakerk vernoemd als "associé" van orgelmaker Jean-Baptiste Frémat uit Rijsel. (Beiden zouden daar in 1738 het orgel dat onvoltooid was door het overlijden van C. Cacheux [zie onder die naam] verder afwerken. [zie ook onder Frémat]
2) Aimé-Joseph Carlier, zoon van vorige, °Rijsel (Lille), 16.03.1740 - †Dowaai (Douai), 7.01.1814 Zijn dooppeter was orgelmaker J.-B. Frémat, met wie zijn vader geassocieerd was. Hij huwt in 1784 in Saint-Amand-les-Eaux (Fr.); zijn echtgenote overlijdt daar eind 1807 en hij verhuist naar Douai (Fr.). Hij restaureert er - wellicht reeds geassisteerd door zijn zoon - het orgel van de collegiale kerk Saint-Pierre.
3) François-Joseph Carlier, oudste zoon van vorige, °Saint-Amand-les-Eaux (Fr.), 2.04.1787 - †Dowaai (Douai), 21.01.1858 In 1841 bouwt hij een nieuw orgel in de kathedraal van Atrecht (Arras, Fr.). Hij (of zijn vader?) zou ook de auteur geweest zijn van het orgel in de kerk Saint-Jean-Baptiste in Duinkerke (Dunkerque, Fr.), waarvan het binnenwerk zou gerecupereerd zijn voor het Fr. Loncke-orgel (1903) in Krombeke (Poperinge).
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)