In juni 1861 is er voor het eerst sprake van een nieuwe gemeenteschool en dit naar aanleiding van opmerkingen van de provincie over de in 1838 opgerichte school die te wensen overliet wat betreft capaciteit, verlichting en gezondheid. Op 9 september 1861 besliste de gemeenteraad een nieuwe school te bouwen. Hiertoe werd een hofstede met 13 a 70 ca grond (sectie H, nummer 84a) aangekocht die na sloop een geschikte locatie zou vormen, centraal gelegen, vlak tegenover de parochiekerk. De openbare aanbesteding vond plaats op 19 maart 1863. De werken, geraamd op 32.500, werden toegewezen aan aannemer Sacré uit Merchtem. Door graaf de Beughem de Lippelo werd een weide ter beschikking gesteld voor de aanmaak van 250.000 bakstenen terwijl voor de voorgevel gebruik werd gemaakt van Boomse baksteen. De blauwe hardsteen was afkomstig uit de groeven van Feluy. Vandervorst en Tassenoy, beide uit Merchtem, stonden respectievelijk in voor de timmer- en schilderwerken. Zoals in die periode gebruikelijk werd voor het ontwerp beroep gedaan op de provinciale architect, functie die op dat moment werd waargenomen door Louis Spaak.
De parallel met de straat ingeplante jongensschool, in de onmiddellijke nabijheid van de beschermde Onze-Lieve-Vrouwkerk en de borchtsite, was samengesteld uit de woning van de hoofdonderwijzer met aansluitend op de achtergevel drie klaslokalen. Deze laatsten, ondergebracht in een eenlaags rechthoekig volume met zadeldak zijn inmiddels gesloopt.
De woning van de hoofdonderwijzer is opgevat als een compact, rechthoekig volume, drie traveeën breed, twee bouwlagen hoog en afgedekt met een zwak hellend schilddak van zwarte pannen. Oorspronkelijk volledig bepleisterd, zoals bouwsporen duidelijk aantonen, is het materiaalgebruik momenteel goed afleesbaar: overwegend baksteen met gebruik van witte natuursteen voor plint en cordonlijsten en blauwe hardsteen eveneens voor cordonlijsten alsook voor omlijstingen, dorpels en ontlastingsbogen.
De gevelopstand wordt gekarakteriseerd door een centrale, licht vooruitspringende, risalietvormige inkompartij met driehoekige bekroning waarop links en rechts de door verdiepte hoekpilasters afgelijnde zijtraveeën aansluiten. De middentravee wordt nog geaccentueerd door de schaduwwerking van de verdiepte, in een hardstenen rondboog gevatte inkomdeur en een vensterloggia in de vorm van een gekoppeld rondboogvenster met verdeelzuiltje en bekronende oculus op de verdieping.
De versiering van de zijtraveeën beperkt zich tot een evenwichtige plaatsing van afwisselend lichtgetoogde en rondboogvensters met hardstenen druiplijsten en op sokkels rustende onderdorpels. Een doorlopende plint en brede lijsten die de onderdorpels verbinden en de bouwlagen markeren zorgen voor een strakke binding tussen midden- en zijtraveeën.
De volledig vlak gehouden zijgevels tonen een sobere ritmering van lichtgetoogde vensters op het gelijkvloers, rondboogvensters op de verdieping, telkens voorzien van een druiplijst in gesinterde baksteen.
Alle ramen zijn voorzien van wit geschilderd, T-vormig schrijnwerk, met nog twee bewaarde luiken in de rechterzijgevel. De groen geschilderde voordeur wordt bekroond met een waaiervormig bovenlicht. Het interieur werd volledig ontmanteld.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DB002133, Onderwijzerswoning.
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Paesmans G. 2001: Onderwijzerswoning [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125678 (geraadpleegd op ).