Pardidaensinstituut: Hollands College met ommuring versie 1 - 12.08.2013

Tekst van Hollands College met tuinmuur (https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/579)

Het Hollands College, gelegen aan het Pater Damiaanplein en gesticht in het eerste kwart van de 17de eeuw, werd ingrijpend verbouwd in 1754-1757 door de Leuvense architect Jacques-Antoine Hustin. Uniek zijn het bewaarde interieur van de bibliotheek en de uitzonderlijke rococokapel.

Historiek

Voormalig hotel Uten-Lieminghe, later Hollandcollege, heden Paridaens-instituut.

Aansluitend op de stichting van de Leuvense universiteit in 1425 werden er vanaf de 15de eeuw, verspreid over de stad, diverse colleges opgericht die in eerste instantie waren bedoeld om huisvesting en levensonderhoud van behoeftige studenten te verzekeren. Het initiatief ging meestal uit van private weldoeners die een woning en de nodige geldmiddelen ter beschikking stelden van bij voorkeur familieleden en stads- of streekgenoten. Daarnaast waren er de collegestichtingen van kloosterorden bestemd voor de medebroeders die aan de universiteit studeerden. Ten slotte waren er de seminariecolleges die instonden voor de vorming van priesters voor de missies in streken onder protestants bewind. Tot deze laatste, kleine groep behoorden het Iers pastoraal college (1623), het college van Hogenheuvel (1673) en het Hollands College (1617).

In de colleges die vrijwel als een kloostergemeenschap waren georganiseerd, werd in principe niet gedoceerd, maar lag de klemtoon op al dan niet begeleide studie. Ze beschikten veelal over een eigen kapel en bibliotheek. Tijdens het economisch en financieel gunstig klimaat van het Oostenrijks bewind werden vele verouderde colleges verbouwd of vernieuwd tot luxueuze residenties met U-vormige of vierkante aanleg. Met de Franse revolutie en in het kader van een algemene reorganisatie van het onderwijs werden de 45 colleges die de universiteitsstad op het einde van het ancien régime telde opgeheven. Sommige werden ingeschakeld in de openbare nutssector en aan de stad toegewezen. De meeste echter werden openbaar verkocht en kwamen in privé-bezit. Tot op heden bleven een twintigtal colleges in min of meer verbouwde toestand of in relictvorm bewaard.

In 1583 organiseerden Sasbold Vosmeer, apostolisch vicaris van de Hollandse Missie, en Adelbert Eggius, vicaris-generaal van Haarlem, in Keulen een gemeenschapshuis voor Hollandse priesterstudenten in de filosofie en de theologie. Opzet was de vorming van degelijke priesters voor het apostolaat in de Nederlandse bisdommen Haarlem en Utrecht. Onenigheid tussen de verantwoordelijken van beide bisdommen leidde in 1617 tot de oprichting van een afzonderlijk college te Leuven bestemd voor de opleiding van de clerus voor het bisdom Haarlem.

F. Rovenius, opvolger van Vosmeer als apostolisch vicaris van de Verenigde Provinciën, kocht hiertoe het voormalige patriciërshuis van de vooraanstaande Leuvense familie Uten Lieminghe, een voornaam en omvangrijk complex in de binnenstad dat in 1511 was opgetrokken aan de toenmalige "Veemerckt" of "Verkensmerckte" – nu Pater Damiaanplein - op een ruim, nagenoeg driehoekig perceel dat langs westzijde aan de 12de-eeuwse stadswallen grensde. Het nieuwe college raakte officieel bekend als Hollands College of college van Haarlem terwijl de volkse benamingen 'College van de Schonen Lieven Vrouwe' en 'Pulcheria' - een samentrekking van Pulcher en Maria - een expliciete verwijzing vormen naar het fraaie Mariabeeldje dat zich vanouds in een nis boven de ingangspoort bevond. Van bij de stichting tot 1624 was Cornelius Jansenius (1585-1638), welbekend als grondlegger van de naar hem genoemde geloofsleer, president van het Hollands College. In 1618 liet hij achteraan in de tuin de zogenaamde 'Janseniustoren' optrekken waarbij één van de torens van de 12de-eeuwse waterpoort op de Dijle, met name de Liemingepoort, werd uitgebreid en verhoogd met een studeer- en slaapvertrek. Het aanleunende breedhuis dateert mogelijk uit 1655.

Talrijke beursschenkingen van de clerus uit het bisdom Haarlem deden het Hollands College uitgroeien tot één van de aanzienlijkste van heel de universiteit. Het prestige werd nog versterkt door de ingrijpende verbouwingen uit 1754-1757 toen het 16de-eeuwse 'Hof van Uten Lieminghe' werd geïncorporeerd en uitgebreid tot een monumentale kwadraatstructuur. De inscriptie met het jaartal 1757 boven de ingangspoort verwijst naar deze bouwcampagne. Ontwerper was de toonaangevende Leuvense architect Jacques-Antoine Hustin (1709-1787), tevens auteur van het anatomisch amfitheater op de hoek van de Minderbroedersstraat (1744), het Sint-Annacollege in de Naamsestraat (1755) en het Sint-Ivocollege in de Vanderkelenstraat (1775).

Na de opheffing van de universiteit in 1797 kwam het Hollands College in handen van de 'Régie des Domaines' die er de 'Administration Centrale du Département de la Dyle' in onderbracht. Nadien, van 1799 tot 1806, deed het dienst als 'Bureau du Prytanée français' waarna het op 14 november 1810 in twee loten openbaar werd verkocht. De gebouwen kwamen in het bezit van F. Huin, ontvanger voor het 'Prytanée français' in het Dijledepartement, de tuin werd eigendom van M.-J. Van Gindertaelen, groothandelaar te Wilsele.

De verkoopsaffiche en een in 1811 in opdracht van Huin uitgevoerde opmeting geven een goed beeld van het college dat op dat moment een oppervlakte van 48 à 53 centiare besloeg. Een eenlaagse poortvleugel en drie verblijfsvleugels van drie bouwlagen belijnen een vierkant binnenplein waarvan de zuidoostelijke hoek, ingevolge het bochtig tracé van de Janseniusstraat, is afgesnuit. Vanop de binnenkoer wordt het complex ontsloten door twee toegangen, respectievelijk in de noord- en zuidvleugel, die via een ruime traphal communiceren met een langs de binnenkoerzijde lopende, brede gang. De westvleugel geeft uit op een grote, ommuurde en in vierkante percelen opgedeelde fruit- en groentetuin met centraal ingeplant tuinpaviljoen terwijl de meest westelijke, driehoekige terreinpunt wordt ingenomen door een Engelse landschapstuin met de aan de Dijle grenzende Janseniustoren als blikvanger. Ten zuiden van de collegebouwen en toegankelijk via een poort aan de Janseniusstraat bevinden zich de rond een binnenkoer gegroepeerde en deels tegen de stadswallen aangebouwde paardenstallen, remises, hooizolders en de tuinierswoning.

In 1812 werden de gebouwen aangekocht door de Naamse advocaat G. de Laittre, vriend van G. Devenise, voormalig president van het college van Bergen en geestelijk raadgever van Cicercule Paridaens (1769-1838), die onder zijn leiding in 1800 een meisjesschool had opgericht die sinds 1805 was ondergebracht in het nabijgelegen Ierse minderbroederklooster. De gebouwen werden verhuurd aan Juffrouw Paridaens die reeds op 12 juli 1812 haar meisjesinternaat en klas voor niet betalende leerlingen herinrichtte in het meer comfortabele en stijlvollere Hollands College. Op 2 juli 1834 volgde de canonieke oprichting van de congregatie van de Dochters van Maria door kardinaal Sterckx. Pas op 3 april 1835 kwam de jonge gemeenschap officieel in het bezit van de gebouwen terwijl het tuinperceel met de Janseniustoren reeds op 24 februari 1819 was aangekocht.

Een van de belangrijkste doelstellingen van de nieuwe congregatie was het verstrekken van een christelijk geïnspireerd onderricht. Van bij de aanvang werd in een personaliserende opvoedingsrelatie onderwijs verstrekt aan zowel armen als welstellenden.

In vergelijking met andere congregaties zou Paridaens slechts een langzame en beperkte kwantitatieve uitbreiding kennen. Met uitzondering van de missieactiviteiten in Haïti (sinds 1913) bleef de oprichting van nieuwe instellingen beperkt tot de provincies Brabant en Antwerpen met als bekendste het Miniemeninstituut in Leuven (1841), het Sint-Jozefinstituut te Antwerpen (1861) en Bleydenberg te Wilsele (1879).

Met een snel toenemende schoolpopulatie en een verruiming van het onderwijsaanbod bleek een uitbreiding van het bestaande complex op termijn onvermijdelijk. In 1835 werd in het verlengde van de zuidvleugel een internaatsvleugel gebouwd zodat klooster en noviciaat voortaan volledig konden beschikken over het 18de-eeuwse collegegebouw. In 1841 volgde de uitbreiding met een korte, haakse vleugel voor de externen. Met de bouw van een normaalschool in 1873 werd de 19de-eeuwse bouwcampagne min of meer afgesloten en ontstond er een U-vormig schoolcomplex rond een met bomen beschaduwde, rechthoekige speelplaats. In de loop van de 20ste eeuw tenslotte werd het schoolcomplex ten koste van de tuinzone systematisch verder uitgebreid in zuidwestelijke richting waardoor de Dijle voortaan de westgrens vormt.

Gelijklopend ondergingen de voormalige collegegebouwen diverse verbouwingen en aanpassingen. In 1855-1857 werd de oostelijke helft van de noordvleugel heringericht met drie nieuwe spreekkamers, aan straatzijde voorafgegaan door een kleine portiersloge en een ontvangstruimte voor werklui.
In 1860 werd de kleine sacristie naast de kapel uitgebreid wat resulteerde in een verhoging van de oostvleugel met een halve bouwlaag en de vervanging van venster door een deur zodat de sacristie van op de binnenkoer via een nieuwe trap rechtstreeks toegankelijk werd.

Rond 1873 werd de kapel op de eerste verdieping van de noordvleugel, in westelijke richting, met de helft vergroot naar ontwerp van de Leuvense stadsarchitect Edouard Lavergne (1815-1878) die de drie bijkomende traveeën volledig kopieerde naar het model van de originele rococokapel. Ingevolge deze uitbreiding diende de monumentale traphal in de derde travee verplaatst naar de westvleugel, ter plaatse van de wasserij. De Louis XV-trappaal werd gerecupereerd en de eikenhouten bordestrap volledig vernieuwd. De lambrisering met trompe-l’oeils in imitatie-eik dateert uit dezelfde periode. Tezelfdertijd werd centraal tegen de tuingevel een nieuwe wasserij opgetrokken in de vorm van een beglaasde, onregelmatige zeshoek bekroond met een 'Chinees torentje'. In 1880-1882 werd aan weerszijden van de wasserij een open gaanderij gebouwd waarvan het linkergedeelte in 1936 ter uitbreiding van de refter werd gedicht. In 1963 werd ook de rechterhelft van de arcade met identiek schrijnwerk afgesloten. De meest recente ingrepen beperken zich tot onderhouds- en herstellingswerken.

Beschrijving

Hollands college of College van Haarlem
Exterieur

Qua concept vertoont het 18de-eeuws college de karakteriserende vierkantstructuur, gevormd door het anderhalve bouwlaag hoge poortgebouw met aansluitende straatmuur en, rondom het gekasseide binnenplein, de drie U-vormig opgestelde verblijfsvleugels van drie bouwlagen onder aaneengesloten, aan de uiteinden schildvormig afgewerkte natuurleien zadeldaken. Het geheel is opgetrokken in baksteen met verwerking van zandhoudende kalksteen en blauwe hardsteen voor plint en omlijstingen.
Het vroeg 16de-eeuwse 'Hof van Uten Lieminghe' werd in de noordvleugel geïntegreerd: de Gobertange straatgevel met vier kruiskozijnen (recentere hardstenen kruisen) met rijk geprofileerde omlijstingen en diefijzers op het gelijkvloers, de bakstenen zijgevel langs de brandgang met ijzerzandstenen plint met Gobertange profiel, hoekkettingen en sporen van kruisvensters alsook de kelders verwijzen naar de voormalige patriciërswoning. In de 18de eeuw werd het tweelaags volume met één bouwlaag verhoogd, naar achteren verlengd en aan straatzijde bekroond met een houten laadvenster met flankerende voluten en driehoekig fronton.

De in 1860 met een halve bouwlaag verhoogde poortvleugel wordt aan straatzijde doorbroken met een monumentale Louis XV-poort in een portiekomlijsting van blauwe hardsteen. De brede steekboog met geprofileerd kwarthol beloop op neuten wordt geflankeerd door composietpilasters met verdiepte schachten die het brede, gelede hoofdgestel met driehoekig fronton schragen. Centraal, boven de decoratieve sluitsteen en tussen twee rocaillemotieven, prijkt een cartouche met het verbouwingsopschrift: "COLLEGIUM/HOLLANDICUM/DIVAE PULCHERIAE/SACRUM/RENOVATUM ANNO 1757". De houten poort behield haar fraai gesculpteerde deurmakelaar die een Maria-ten-Hemelopneming voorstelt evenals haar origineel beslag. Links van de poort verwijzen sporen van een negblokomlijsting naar een dichtgemetselde deuropening. De poortdoorgang is afgewerkt met een stucplafond met lijstwerk, aan de hoeken afgerond en versierd met rocaillemotieven. De binnenkoergevel toont, naast rechthoekige deur- en vensteropeningen in plattebandomlijsting, een eerder sobere, geprofileerde hardstenen steekboogpoort met Louis XV-sluitsteen waarbij de beglaasde houten poortvleugels met decoratieve roedeverdeling uit de 19de eeuw dateren.

Rondom het binnenplein vormen de andere drie collegevleugels een opvallend harmonisch geheel, gekenmerkt door het decoratief materiaalgebruik en het netwerkdecor van de over het gevelvlak doorgetrokken plattebandomlijstingen van de hoge rechthoekige vensters. De afwerking met oren en neuten, respectievelijk ter hoogte van de holrond bepleisterde kroonlijst en van de omlopende gecementeerde natuurstenen plint, de opeenvolging van de houten dakvensters met driehoekig fronton en voluutflankering alsook de naar boven toe verjongende ordonnantie zorgen voor een sterke verticale ritmiek. In de noordvleugel wordt de homogeniteit enigszins verbroken door de zes hoge kapelvensters.

De toegangen respectievelijk in de west- en zuidvleugel worden gemarkeerd door fraaie Louis XV-omlijstingen in blauwe hardsteen. De westingang die zich vóór de vergroting van de kapel in de noordvleugel bevond bestaat uit een schouderboogdeur met houten vleugels en tussendorpel waarboven een fijn bewerkt en met de initialen MA opgehoogd smeedijzeren bovenlicht, het geheel ingeschreven in een rechthoekige omlijsting van ingediepte, en met rocaille en régence motieven versierde pilasters die een geprofileerde druiplijst met sluitsteen schragen. In de zuidvleugel is de smalle, opgeklampte vleugeldeur met houten tussendorpel en bovenlicht gevat in een schouderboogomlijsting met kwartholle profilering, licht gebogen druiplijst en zware rocaillesluitsteen.

Verder bevindt zich in de noordvleugel een rechtstreekse toegang tot de kelders. Tegen de zuidvleugel staat een 18de-eeuwse zonnewijzer en een houten baldakijn waaronder een houten gepolychromeerd Mariabeeld in een hardstenen nis met pilasters en frontonbekroning (1834). Tegen de straatmuur staat een oude waterpomp, en centraal op de gekasseide binnenkoer, te midden van een bloem- en grasperk staat een beeld van de aartsengel Michaël die de draak doodt, geplaatst op een zuilsokkel met Korinthisch kapiteel.

Aan de buitengevels ontbreekt het karakteristieke netwerkdecor. Dit geldt niet alleen voor de noordzijgevel met sporen van de 16de-eeuwse kern, hoog geplaatste kapelvensters (1757 en 1873) en rechthoekige beluikte vensters (1857) maar ook voor de op de tuin georiënteerde westgevel. Hier zijn de rechthoekige vensters gevat in bepleisterde en beschilderde imitatie bandomlijstingen, in latere fase gedeeltelijk voorzien van hardstenen lekdrempels. Centraal tegen de tuingevel bevindt zich de wasserij (circa 1873), een beglaasd polygonaal volume op bakstenen sokkel, bekroond met de zogenaamde 'Chinese toren', een in witte en blauwe stroken geschilderd, rond houten traptorentje met zinken kegeldak en houten spiltrap. Deze pittoreske constructie wordt aan weerszijden geflankeerd door een aanvankelijk open galerijstructuur (1880-1882) met hardstenen rondboogarcade met geprofileerde bogen op Toscaanse zuilen en beglaasd zadeldak die via twee brede steektrappen met de tuin communiceert.

Interieur.

Niettegenstaande diverse, overwegend 19de-eeuwse ingrepen bleef de basisstructuur van het 18de-eeuwse college met overwelfde proviandkelder en wijnkelder, een houten roostering van moer- en kinderbalken en een traditionele eiken kapconstructie bewaard. Ook de oorspronkelijke indeling met verschillende vertrekken die uitgeven op een aan binnenkoerzijde grenzende gang en twee ruime trapzalen bleef grosso modo intact.

In de noordvleugel scheidt een gangbrede, dubbele paneeldeur met houten supraporta in neorococostijl en een bekronend Mariabeeld de in 1855-1857 tot publieke ontvangstruimten verbouwde voorhelft van de rest van het klooster. De verhoogde en verbrede gang met visgraatparket en sobere paneellambrisering - vooraan bleef origineel niveau en zwart-witte betegeling bewaard - bedient via vleugeldeuren de spreekkamers met eenvoudig stucplafond en lambrisering, het klein salon met stucplafond met kooflijst en uitbundig, fijn uitgewerkt Louis XV-decor en een zwartmarmeren schouw met centraal rocaillemotief en een met spiegelbooglijsten omkaderde houten boezem, en het grote salon met stucplafond opgehoogd met palmetten en lotusbloemen, een grijs-wit geaderde marmeren schouw met centraal rocaillemotief en een met loofwerk en voluten versierde, vergulde houten boezem die een schilderij met de Heilige Familie omkadert.

De rond 1873 naar de westvleugel verplaatste, ruime trapzaal is afgewerkt met een lambrisering in eikimitatie en stucplafonds met spiegelboogvormig lijstwerk, bovenaan het trapgat verlevendigd met een decor van fijn slingerend loofwerk. De monumentale, eiken bordestrap, met zwartmarmeren aanzet, rijk versierde Louis XV-trappaal en 19de-eeuwse fijne balusters leidt naar de kamers op de verdiepingen en de kapel en bibliotheek op de eerste verdieping van de noordvleugel.

De zes traveeën tellende, eenbeukige kapel wordt aan westzijde voorafgegaan door een rechthoekige voorhal met parketvloer, houten lambrisering en gestuct plafond met Louis XV-decor en twee medaillonvormige houten reliekhouders tegen de wand. De toegang tot de kapel wordt gemarkeerd door een houten vleugeldeur met voorstelling van het Lam Gods en een Kelk met druiventrossen waarboven een geajoureerd supraporta met Christus aan het kruis.

Niettegenstaande de uitbreiding uit 1873 vormt de kapel met haar vlakke zoldering, halfronde absis en westdoksaal een opmerkelijk homogeen Louis XV-ensemble met een opvallend rijk en uitbundig rococodecor dat zich niet alleen manifesteert ter hoogte van de manshoge, omlopende plint, de muurpenanten met schilderijen in een vergulde omlijsting, het met goudbiezen opgehoogde stucplafond, de fraaie parketvloer maar ook in het verzorgde meubilair. De koorpartij wordt op theatrale wijze in evidentie gesteld door de concaaf-convexe golving van de rijk versierde en door gemarmerde composietpilasters gelede, houten oostwand. De koorabsis zelf wordt geaccentueerd door een schilderij met een Maria ten Hemelopneming en een pseudo-koepelbekroning met geschilderde sterrenhemel en Heilige Geest, frontaal afgewerkt met een bijzonder fraai gesculpteerd baldakijn met opschrift "Altare Privilegiatum quotidianum Perpetuum". Links en rechts van het koor bevinden zich twee vleugeldeuren bekroond met een supraporta en een halfreliëf met voorstellingen van de eucharistische Christus en de Goede Herder respectievelijk naar een noodtrap en naar de sacristie in de oostvleugel.

Boven de gelambriseerde westwand, verrijkt met de gesculpteerde, met festoenen omkranste medaillons van de Heilige Petrus en Paulus bevindt zich het kleine doksaal met Louis XIV-balustrade en sierlijke houten drapering. Van het oorspronkelijke A.-F. Van Peteghemorgel bleef enkel de fraaie, 1773 gedateerde rococo-orgelkast van meester schrijnwerker-beeldhouwer Joannes Wauters samen met 28 tinnen pijpen bewaard. Achteraan het doksaal bevindt zich een klein orgel van de Brusselse orgelbouwer Pierre Schyven (1872).

De 19de-eeuwse brandglasramen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd en vervangen door eenvoudig glas in lood.

Meubilair
  • Tabernakel (1893) op sokkel.
  • Arendlezenaar.
  • Biechtstoel met régence en Louis XV-motieven.
  • Een bijzonder fraaie, langs de wanden opgestelde reeks bidstoelen in Lodewijk XV-stijl.
  • Communiebank (1880) met opschrift "1805 QUAE OLIM ALUMNAE CRATI ANIMI SENSU 1880", atelier Poelman en Dalck onder leiding van de Brusselse architect G. Ghysels.
  • Kruisweg in de vorm van medaillons met imitatieschildpad omlijsting (1864).
  • Vijf schilderijen van Pieter-Jozef Verhaghen (1728-1811): Maria ten Hemelopneming; de Boodschap van de Engel; Bezoek van Maria aan haar nicht Elisabeth; de Opdracht in de Tempel; de Rust op de vlucht naar Egypte.
  • Zes kopies naar P.-J. Verhaeghen (rond 1876): Jezus en de Samaritaanse vrouw; Jezus in Bethanië; Jezus die de kinderen zegent; de Openbaring aan de Wijzen; de Opdracht in de Tempel; Jezus wandelt over het water. De laatste vier zijn gesigneerd door P. Steger, professor aan de Academie van Schone Kunsten te Leuven, de eerste twee door A. Sterck.

De twee traveeën grote bibliotheek is toegankelijk via een sobere, houten paneeldeur, aan binnenzijde bekroond met een regénce-omlijsting waarin het geschilderd wapen van J.-H. Devenise, raadgever van Cicercule Paridaens, en het opschrift "REV. AC ERUD. DOMINUS D. JOANNES HUBERTUS DEVENIZE EX HAMPTIAUX S.T.I. DIE 5.MARTII 1791". Een houten plankenvloer, een fraai Louis XV-stucplafond met brede kooflijst en elegante loofwerkversiering, een zwartmarmeren Louis XV-schouw met een geschilderd stilleven met bloemen op de boezem en een groen behang met Louis XV-motieven vormen de omkadering van de ingebouwde boekenkasten met composietpilasters en spiegelboogvormige, geprofileerde bekroning opgehoogd met rocaillemotieven en een imitatiedraperie met gelobde franje en kwasten. Vermeldenswaard voor de westvleugel is de leerlingenrefter, eveneens met Louis XV-afwerking in de vorm van een stucplafond met rocaillemotieven die in de hoeken uitwaaieren en een geschilderde houten schouwboezem met witmarmeren schouw (afkomstig van de kloosterrefter). De zuidvleugel ten slotte bewaart een originele trapzaal met zwart-witte natuurstenen vloer, een sober geprofileerd stucplafond met bovenaan het trapgat een gestuct, rosasvormend bloemmotief en een monumentale slingertrap met rijk versierde Louis XV-trappaal en zwartmarmeren aanzet.

Ingevolge opeenvolgende uitbreidingen en aanpassingen werd de aanvankelijk deels geometrisch, deels landschappelijk aangelegde kloostertuin achter het Hollands College gereduceerd tot zijn huidige oppervlakte en voorkomen: een grasveld met randbeplanting waaronder een fraaie buxusboom en een treures. De bakstenen ommuring - deels handvormsteen, deels machinale baksteen - die vanouds de site aan noordzijde, ter hoogte van de brandgang begrenst, bleef deels bewaard. Een gedeelte is recent ingestort.

Bibliografie

  • Stadsarchief Leuven, Modern Archief: dossier 71020 (bouwvergunning 1909); Kaarten en Plannen: primitief kadasterplan 1813-1819/1825; kadasterplan 1850.
  • LEUVEN, Tabularium KU Leuven, Archief Katholieke Universiteit Leuven, Affiche 401 (1810).
  • LEUVEN, Prentenkabinet Stedelijk Museum, het Paridaensinstituut in vogelperspectief, na 1895, G. Welis.
  • Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, A 78137, Plattegrond 1811.
  • DE MAEGD C. 1987: De Janseniustoren te Leuven, Monumenten en Landschappen, 6.2, 12-32.
  • DE MAESSCHALCK E. 1977: Kollegestichtingen te Leuven, s.l. (onuitgegeven doctoraatsverhandeling KU Leuven).
  • DE MEYER M. 2005: De Kleine Memoires. Paridaens 1805-2005, Leuven.
  • DEWEZ M. 1999: Het Hollands College, thans Paridaens-Instituut, Open Monumentendag 12 september 1999, Leuven, 54-61.
  • FELIX J.-P. 1972: Het Aeg.-F. Van Peteghemorgel in het voormalig Hollands college (thans Paridaensinstituut) te Leuven –1773), Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, 12.3-4, 208-219.
  • FRANCK G. 1970: Onderwijs en opvoeding bij de Dochters van Maria (Paridans) van 1805 tot 1938, s.l. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven).
  • HEIRMAN M. 1985: De Leuvense colleges, s.l. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Brussel).
  • HENSKENS J. 1992: Paridaensinstituut, Open Monumentendag 13 september 1992, 42-45.
  • LAMBERTS E. & ROEGIERS J. (red.) 1988: De universiteit te Leuven 1425-1985, Leuven.
  • LEMAIRE R. 1971: Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen. Architectuur/deel 1. Provincie Brabant. Arrondissement Leuven, Luik, 251-252.
  • MEULEMANS A. 1981: Atlas van Oud-Leuven, Leuven.
  • MEULEMANS A. 1967: Oude Leuvense straten en huizen. Het Pater Damiaanplein, Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, 7.1, 7.
  • MOENS S. 1985: Het architecturale patrimonium van de Oude Universiteit in de achttiende eeuw. Beeld van de Verlichting, s.l. (onuitgegegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven).
  • MONDELAERS, L. & VERLOOVE C i.s.m. VAN ROY D., VAN DAMME M. & MEULEMANS K. 2009. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Leuven binnenstad. Herinventarisatie. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. VLB2 (onuitgegeven werkdocument).
  • OOMEN E. & THOMAS H. 2004: Het Hollands College thans Paridaensinstituut. Pater Damiaanplein, s.l. (onuitgegeven practicum Monumenten- en Landschapszorg Antwerpen).
  • PEETERS M. 1983: Gids voor oud Leuven, Antwerpen/Bussum, 191-193.
  • REUSSENS E. 1881-1903: Documents relatifs à l’histoire de l’université de Louvain, Leuven, 450-451.
  • UYTTERHOEVEN R. 1988, Leuven weleer 4. Van de Volmolen tot Wilsele: langsheen de Dijlevallei en de Vaart, Leuven.
  • UYTTERHOEVEN R. 1989: Leuven weleer 5. Naar de Biest en tot aan de Westhelling: Brusselsestraat, Kapucijnenvoer, Fonteinstraat,..., Leuven.
  • VAN EVEN E. 1895: Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 31-32, 107, 597-598; 630-634.
  • S.n. 1907: Levensbeschrijving van Cicercule Paridaens. Mère Marie Thérèse. Stichtster der Filles de Marie, Leuven.
  • S.n. 1976: 550 jaar universiteit te Leuven 1425-1975, Leuven (tentoonstellingscatalogus Leuven 31 januari–25 april 1976), 101.

Bron: Beschermingsdossier DB002260, Paridaensinstituut: Hollands College met ommuring (digitaal dossier)
Auteurs:  Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Paesmans G. 2013: Pardidaensinstituut: Hollands College met ommuring versie 1 - 12.08.2013 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/148141 (geraadpleegd op ).